plandag 2024 logo
Plandag 2024 Zwijndrecht

Deelnemers 2024

Tot nu toe hebben de volgende personen zich opgegeven:

David Dooghe (TNO / bestuurslid PlanDag) - paper: De invloed van crises op woonbeleid
Crises lijken alom vertegenwoordigd in onze dagelijkse wereld en als ruimtelijke professionals ervaren we ook hun gevolgen in de praktijk. Echter de kennis van deze professionals over crises en hoe om te gaan met crises lijkt beperkt. Deze paper richt zich op het woonbeleid en het doel van deze paper is de kennis van beleidsmakers binnen het woonbeleid rondom crises te verhogen en hen zo te ondersteunen in het creëren van een meer veerkrachtige beleid. De paper kijkt eerst naar de term crises en schetst, op basis van de literatuur, een overzicht van types gebaseerd op de oorzaak, verandering of gevolgen van een crisis. Hierbij wordt 2008 financiële en economische crises, klimaatverandering en COVID-19 pandemie als voorbeelden genomen. Door middel van internationale cases op nationaal en regionaal niveau worden beleidsmaatregelen ten gevolge van een gelijkaardige crisis en binnen gelijkaardige woningmarkten vergeleken. Gebaseerd op deze internationale vergelijkingen worden drie conclusies, relevant voor beleidsmakers binnen het woonbeleid, geformuleerd.
Geiske Bouma (TNO / bestuurslid PlanDag)
Lieve Custers (UHasselt / bestuurslid PlanDag)
René van der Lecq (Departement Omgeving / bestuurslid PlanDag) - praktijkbespreking: Langzaam graven naar oplossingen voor ondergronds ruimtegebruik
We zijn best trots op wat we als beleidsmedewerkers binnen de overheid de afgelopen jaren hebben gedaan om duurzaam ondergronds ruimtegebruik op de agenda te zetten als een van de oplossingen om de bouwshift te realiseren. Maar toch. Ondanks de fijne dynamiek die is ontstaan, blijft goed ondergronds bouwen in Vlaanderen een nicheverschijnsel. Daarom zijn we begin 2023 ingestapt in het ‘leertraject systeeminnovatie’ waarin VITO en INO medewerkers van de kennisinstelling en overheden samenbrengt om meer diepgaand te kijken naar het systeem waar ondergronds bouwen deel vanuit maakt. In deze praktijkbeschrijving delen we onze ervaringen met het traject. We gaan in op onze case en welke ‘hefbomen’ en ‘wezenlijke winstpunten’ we ontdekken. Maar ook reflecteren we op de mate waarin volgens ons overheden vandaag klaar zijn om grote transitievragen aan te pakken. We overlopen enkele barrières, kansen, … en omdat we niet te lui willen zijn ook onze acties om de systeemreflex binnen te brengen in de Vlaamse overheid.
Sven Augusteyns (Landschaps- en stedenbouwbureau OMGEVING / bestuurslid PlanDag)
Ellen Simons (Hanzehogeschool) - paper: Jimmy's geeft thuis – bouwstenen voor een woonconcept voor kwetsbare jongeren

Jongeren in een kwetsbare positie, zoekend naar een passende woonruimte: Een opgave in Nederland. Wanneer je je als jongere bevindt in een kwetsbare positie, maakt dit de opgave nog groter. Hoe zorg je in deze storm voor een fijne plek om stilte te vinden? In deze praktijkbijdrage de eerste inventarisatie van bouwstenen die nodig zijn voor een woonconcept waar kwetsbare thuisloze jongeren in een stimulerend leefklimaat prettig kunnen (samen)wonen. Wonen, inkomen, welzijn, school&werk en support vormen de Big 5 voor jongeren; vijf onderdelen die van belang zijn om op orde te hebben, om zelfstandig door het leven te gaan. Het landelijke programma Housing First! streeft ernaar om dak- en thuisloos voorgoed te beëindigen, en geeft daarbij prioriteit aan het thema wonen. De focus verschuift van opvang naar wonen. Het landelijke programma vindt onder meer haar weg in gemeentelijk beleid onder het thema Wonen, zorg en welzijn. Jimmy’s –een maatschappelijke organisatie gericht op jongeren tussen de 12 en 27 jaar oud- is de opdrachtgever van dit onderzoek en in samenwerking met hen en steun van het Kansfonds zijn de eerste bouwstenen voor een dergelijk woonconcept geïnventariseerd. Er is gebruikgemaakt van de methodiek van de ‘innovatiewerkplaats’ (IWP). In deze praktijkbijdrage is er gebruikgemaakt van de methodiek van de ‘innovatiewerkplaats’ (IWP). In deze eerste fase van het onderzoek heeft de Hanzehogeschool in samenwerking met Jimmy’s en input van het kernteam met experts, verschillende scenario’s uitgewerkt aan de hand van de bouwstenen die van belang zijn bij de ontwikkeling van een dergelijk woonconcept.

Evelien Janssens (Departement Omgeving) - paper: Gebiedsregie en gebiedswerking als verbinding tussen storm en stilte Enkele bouwstenen uit 100 strategische projecten voor doorgedreven uitvoering van het beleid

Er zijn vandaag heel wat sterke verhalen op te tekenen in de uitvoering van het Omgevingsbeleid. In de zoektocht naar uitvoering biedt het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen daarbij nog steeds een houvast en kader. Ondanks deze veelheid blijkt in de praktijk steeds meer helderheid over de gebieden waar actoren over de verschillende bestuurlijke niveaus daadwerkelijk samenwerken. Vorig jaar werd een 100ste subsidie toegekend als bijdrage in de coördinatie van zo’n gebiedswerking. Naar aanleiding hiervan en in het kader van de Omgeving van de Toekomst werd een brochure uitgegeven en een toekomstdebat georganiseerd. Er werden krachtlijnen en bouwstenen die bij alle gebiedswerkingen aan de orde zijn scherpgesteld. Ondanks de storm (blijkt steeds de noodzaak aan stabiliteit en rust voor een duurzame planning: de focus waar inhoudelijk rond wordt gewerkt, met name gebiedsvisies en gebiedsprogramma’s, de wijze van verankering en samenwerking en de regie hierover. Hierbij zien we dat niet per definitie het instrumentarium of de regelgeving centraal staan, maar veeleer de manier waarop de actoren ermee omgaan, instrumenten en middelen bundelen en afspraken maken, (interbestuurlijk) beslissen. Er is nood aan verbinding tussen relevante deelprojecten in een gebiedsprogramma, met verschillende snelheden, perspectieven en tijdspaden, en dat om een bepaalde ruimtelijke toekomst (dus robuust verhaal) te bereiken. In de paper worden deze krachtlijnen of bouwstenen beschreven en verder geïllustreerd aan de hand van een tweetal concrete strategische projecten.

Gerard Stalenhoef (Departement Omgeving afd. GOP) - paper: Gebiedsregie en gebiedswerking als verbinding tussen storm en stilte Enkele bouwstenen uit 100 strategische projecten voor doorgedreven uitvoering van het beleid

Er zijn vandaag heel wat sterke verhalen op te tekenen in de uitvoering van het Omgevingsbeleid. In de zoektocht naar uitvoering biedt het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen daarbij nog steeds een houvast en kader. Ondanks deze veelheid blijkt in de praktijk steeds meer helderheid over de gebieden waar actoren over de verschillende bestuurlijke niveaus daadwerkelijk samenwerken. Vorig jaar werd een 100ste subsidie toegekend als bijdrage in de coördinatie van zo’n gebiedswerking. Naar aanleiding hiervan en in het kader van de Omgeving van de Toekomst werd een brochure uitgegeven en een toekomstdebat georganiseerd. Er werden krachtlijnen en bouwstenen die bij alle gebiedswerkingen aan de orde zijn scherpgesteld. Ondanks de storm (blijkt steeds de noodzaak aan stabiliteit en rust voor een duurzame planning: de focus waar inhoudelijk rond wordt gewerkt, met name gebiedsvisies en gebiedsprogramma’s, de wijze van verankering en samenwerking en de regie hierover. Hierbij zien we dat niet per definitie het instrumentarium of de regelgeving centraal staan, maar veeleer de manier waarop de actoren ermee omgaan, instrumenten en middelen bundelen en afspraken maken, (interbestuurlijk) beslissen. Er is nood aan verbinding tussen relevante deelprojecten in een gebiedsprogramma, met verschillende snelheden, perspectieven en tijdspaden, en dat om een bepaalde ruimtelijke toekomst (dus robuust verhaal) te bereiken. In de paper worden deze krachtlijnen of bouwstenen beschreven en verder geïllustreerd aan de hand van een tweetal concrete strategische projecten.

Thomas Vanoutrive (UAntwerpen) - paper: De opvallende stilte in de storm: over competenties en planningstheorie
Dit artikel start met een lezing van de oproep om bijdragen te leveren aan de Plandag 2024 waarbij het opvalt dat ondanks de storm waarin het vakgebied zich zou bevinden, de visie op het vakgebied opvallend inert is voor verandering. De idee dat er ruimtelijke professionals zijn wiens taak het vormgeven van de fysieke omgeving is waarvoor planningsprocessen worden opgezet en men gebruik maakt van ruimtelijke concepten is verre van nieuw. Het is echter ook een zeer specifieke invulling van de mogelijke rol van ruimtelijke planners. De oproep stelt expliciet de vraag welke competenties nodig zijn en of we nog wel de juiste dingen doen. Om een antwoord te formuleren op de vraag naar de nodige competenties bespreken we de relevantie van planningstheorie, ook al heerst vaak het idee dat planningstheorie geen waarde heeft voor planners in de praktijk. Via planningstheorie wordt het argument opgebouwd dat een ruimere waaier aan rollen voor ruimtelijke planners bestaat. Verschillende visies op en theorieën over planning zien immers een andere rol voor de planner, gaande van procesbegeleider, ontwerper, technicus tot activist. De basiscompetenties die we hier benadrukken is het hebben van basiskennis over de verschillende visies op planning, een open attitude naar verschillende visies toe, en vaardigheden om in gesprek te gaan met anderen zonder daarbij de eigen visie te verloochenen. Tot slot wordt aan het overzicht van visies een reflectie gekoppeld over het doen van ‘de juiste dingen’.
Gerwin Gabry (Kuiper Compagnons) - opinie: Hollen of stilstaan

De omgevingsvisie is een uitstekend vehikel om stil te staan bij de toekomst en wat dit betekent voor de plannen en projecten op korte termijn. Meestal vinden we 2040 al heel ver weg. Zeker van ‘gewone burgers’, vooral als die praktisch zijn ingesteld, vraagt het veel om die abstractie mee in te voelen. Tegelijkertijd is het enorm belangrijk om juist veel verder dan vijftien jaar vooruit te kijken. Zo nemen wij vaak als denkoefening het jaar 2121 als planhorizon, zonder daarbij overigens de fiducie te hebben dat we dan ook daadwerkelijk een ‘plan’ kunnen neerleggen. Het voordeel van zo ver vooruit kijken is dat het gelegenheid geeft tot reflectie (stilte) en je elkaar makkelijker vindt dan op die relatief korte termijn. Het nadeel van dit perspectief is dat het minder lijkt aan te sluiten op (de urgentie van) de stroom crises die we over onszelf hebben afgeroepen, en je je publiek snel verliest omdat het hun voorstellingsvermogen overstijgt. Het expliciet verbinden van die zeer lange (ogenschijnlijk theoretische) termijn met de korte (praktische) termijn lijkt het devies. Dit kan door het ‘gedeelde verlangen’ (zoals Floris Alkemade dit noemt) als een wenkend perspectief in beeld te brengen. Adviseurs, onderzoekers en ontwerpers moeten hiervoor de handen ineenslaan. Daarbij moeten zij hollen én stilstaan, maar vooral de balans daartussen in de smiezen houden.

Helena Bieseman (Departement Omgeving - VPO) - paper: Eindelijk vertraging van de Vlaamse verharding, of zitten we slechts in het oog van de storm?

Cijfers tonen aan dat er in Vlaanderen enkele trends aangaande bijkomende verharding en ruimtebeslag aan het afnemen zijn. Zijn we op de goede weg om de doelstellingen van de bouwshift te halen? Of zitten we slechts in het oog van de storm? Wat als de bouwwoede enkel een tijdelijke afzwakking kent door externe factoren en we mogen verwachten dat deze opnieuw zal toenemen? Uit de analyse van de verhardingscijfers kunnen we afleiding dat het netto aantal m² bijkomende verharding in Vlaanderen de laatste jaren aan het stagneren is. De analyses van de omgevingsvergunningen, zowel nieuwbouwwoningen als verbouwingen, tonen zelfs een effectieve daling (meer dan een stagnering). Verdieping van de cijfers tonen echter grote regionale verschillen. Nemen sommige regio’s een voorbeeldrol op zich om de verhardingstrend te keren? Of spelen er nog andere zaken mee? De Vlaamse ruimtelijke planningswereld wordt gekenmerkt door sterk uiteenlopende tendensen. Deze verschillende dynamieken zijn bijvoorbeeld te vinden in de traagheid van het opmaken van gemeentelijke plannen (nieuwe beleidsplannen, RUP’s) tegenover de snelheid van vergunningverlening, de traagheid van het begrijpen van of reageren op urgenties (bijvoorbeeld waterproblematiek) tegenover de snelheid van het invoeren van quick-wins (van bijvoorbeeld onthardingsprojecten). Maar ook betaalbaarheid, sociale privileges, globale tegenover lokale gebeurtenissen of eigenbelang tegenover gedeelde verantwoordelijkheden spelen een rol in de richting en snelheid waarmee Vlaanderen evolueert. Al deze facetten hebben een invloed op de toekomst van onze ruimtelijke structuur. Zijn we op de goede weg? Of is dit enkel een tijdelijk stilstand?

Margo Bienstman (Departement Omgeving - VPO) - paper: Eindelijk vertraging van de Vlaamse verharding, of zitten we slechts in het oog van de storm?

Cijfers tonen aan dat er in Vlaanderen enkele trends aangaande bijkomende verharding en ruimtebeslag aan het afnemen zijn. Zijn we op de goede weg om de doelstellingen van de bouwshift te halen? Of zitten we slechts in het oog van de storm? Wat als de bouwwoede enkel een tijdelijke afzwakking kent door externe factoren en we mogen verwachten dat deze opnieuw zal toenemen? Uit de analyse van de verhardingscijfers kunnen we afleiding dat het netto aantal m² bijkomende verharding in Vlaanderen de laatste jaren aan het stagneren is. De analyses van de omgevingsvergunningen, zowel nieuwbouwwoningen als verbouwingen, tonen zelfs een effectieve daling (meer dan een stagnering). Verdieping van de cijfers tonen echter grote regionale verschillen. Nemen sommige regio’s een voorbeeldrol op zich om de verhardingstrend te keren? Of spelen er nog andere zaken mee? De Vlaamse ruimtelijke planningswereld wordt gekenmerkt door sterk uiteenlopende tendensen. Deze verschillende dynamieken zijn bijvoorbeeld te vinden in de traagheid van het opmaken van gemeentelijke plannen (nieuwe beleidsplannen, RUP’s) tegenover de snelheid van vergunningverlening, de traagheid van het begrijpen van of reageren op urgenties (bijvoorbeeld waterproblematiek) tegenover de snelheid van het invoeren van quick-wins (van bijvoorbeeld onthardingsprojecten). Maar ook betaalbaarheid, sociale privileges, globale tegenover lokale gebeurtenissen of eigenbelang tegenover gedeelde verantwoordelijkheden spelen een rol in de richting en snelheid waarmee Vlaanderen evolueert. Al deze facetten hebben een invloed op de toekomst van onze ruimtelijke structuur. Zijn we op de goede weg? Of is dit enkel een tijdelijk stilstand?

Sebastien van Eupen (Antea Groep) - praktijkbespreking: Het Traject van de Kandidatuur Nationaal Park Scheldevallei

In oktober 2023 werd het Nationaal Park Scheldevallei samen met Nationaal Park Brabantse Wouden, Hoge Kempen (herbevestigd) en Bosland een feit. Bij de uitwerking van de kandidatuur voor de Scheldevallei als Nationaal Park werd het landschap gehanteerd als planningsbenadering. De Scheldevallei kent dan ook een dynamisch rivierlandschap dat het resultaat is van (glaciale) morfologische processen met o.a. paleomeanders, slikken en schorren, maar ook van de manier hoe de bewoners van de Scheldevallei omgingen met hun landschap. Doorheen de tijd evolueerde deze vallei van een landbouwlandschap met dijken, polders, kastelen en abdijen naar een vallei met een ingesnoerde rivier o.a. i.f.v. scheepvaart en bedrijvigheid langs de oever. Met de start van het Sigmaplan kwam veiligheid en later herstel van natuurwaarden meer op de voorgrond waarbij “nieuwe” (getijden)natuur werd gecreëerd, maar ook aandacht was voor recreatie. De natuurlijke en cultuurhistorische relicten van al deze processen zijn nog steeds zichtbaar in het landschap vandaag en maken de Scheldevallei Nationaal Park-waardig. Binnen de context van een traag evoluerend fysisch landschapssysteem speelt er een spanningsveld met een steeds meer verstedelijkt landschap en een groot aantal stakeholders en actoren. Dit Nationaal Park kenmerkt zich dan ook als een uitgestrekt gebied doorheen de Vlaamse Ruit waar de ruimte gegeerd is. Het spanningsveld kwam tot uiting in het traject van de kandidatuur van het Nationaal Park Scheldevallei en stelt de vraag hoe een Nationaal Park dat o.a. uiting geeft aan het traag fysisch systeem verder wordt uitgebouwd binnen een snel evoluerende beleidsmatige en maatschappelijke context. Dit artikel zet enkele bevindingen over dit traject uiteen.

Silke Daals, MSc. (Hanzehogeschool) - praktijkbespreking: Jimmy's geeft thuis – bouwstenen voor een woonconcept voor kwetsbare jongeren

Jongeren in een kwetsbare positie, zoekend naar een passende woonruimte: Een opgave in Nederland. Wanneer je je als jongere bevindt in een kwetsbare positie, maakt dit de opgave nog groter. Hoe zorg je in deze storm voor een fijne plek om stilte te vinden? In deze praktijkbijdrage de eerste inventarisatie van bouwstenen die nodig zijn voor een woonconcept waar kwetsbare thuisloze jongeren in een stimuleren leefklimaat prettig kunnen (samen)wonen. Wonen, inkomen, welzijn, school&werk en support vormen de Big 5 voor jongeren; vijf onderdelen die van belang zijn om op orde te hebben, om zelfstandig door het leven te gaan. Het landelijke programma Housing First! streeft ernaar om dak- en thuisloos voorgoed te beëindigen, en geeft daarbij prioriteit aan het thema wonen. De focus verschuift van opvang naar wonen. Het landelijke programma vindt onder meer haar weg in gemeentelijk beleid onder het thema Wonen, zorg en welzijn. Jimmy’s –een maatschappelijke organisatie gericht op jongeren tussen de 12 en 27 jaar oud- is de opdrachtgever van dit onderzoek en in samenwerking met hen en steun van het Kansfonds zijn de eerste bouwstenen voor een dergelijk woonconcept geïnventariseerd. Er is gebruikgemaakt van de methodiek van de ‘innovatiewerkplaats’ (IWP). In deze praktijkbijdrage is er gebruikgemaakt van de methodiek van de ‘innovatiewerkplaats’ (IWP). In deze eerste fase van het onderzoek heeft de Hanzehogeschool in samenwerking met Jimmy’s en input van het kernteam met experts, verschillende scenario’s uitgewerkt aan de hand van de bouwstenen die van belang zijn bij de ontwikkeling van een dergelijk woonconcept.

Martijn van den Bosch (Woonin / Bestuur PlanDag)
Kobe Tilley (Universiteit Gent) - opinie: Een jonge blik op een turbulente sector: welke toekomst voor het RUP?
De (minimaal Vlaamse) planningwereld bevindt zich in een storm. De milieugebruiksruimte in Vlaanderen is stilaan volledig op (‘het bad zit vol’) en dat wordt ook steeds vaker door de rechtspraak duidelijk gemaakt. Als planners van de ruimte zal het onze uitdrukkelijke taak worden hier een weg in te vinden en actief mee te werken aan een kwalitatieve ruimte, zowel ecologisch als sociaal. De beruchte gewestplannen van de jaren ‘70 hebben Vlaanderen decennialang in een mal gehamerd, die hoofdzakelijk bestond uit woongebieden en agrarische ruimte. Planningsinstrumenten worden in Vlaanderen vandaag hoofdzakelijk ingezet om het gewestplan te wijzigen; om te veranderen wat decennialang als rechtszeker gold of om te bestendigen wat decennialang als rechtszeker beschouwd werd. In veel gevallen valt de verdeling van bestemmingen echter niet meer samen met de milieugebruiksruimte waar we nog over beschikken. Om als planners met deze uitdagingen om te gaan kunnen we gebruikmaken van een uitgebreid instrumentarium. Gezien de storm waarin we ons bevinden kan – en moet – de vraag gesteld worden welke instrumenten, en in welke vorm, we (nog) nodig hebben. Met enkele jonge planners gaan we dit gesprek aan met dit opiniestuk als weerslag. Het ‘ruimtelijk uitvoeringsplan’ (RUP) hanteren we daarbij als aanzet. Hoe gaan we proactief aan de slag met de grenzen waarop we botsen (of is dit dan per definitie reactief)? Hoe verhoudt visievorming zich tot de wens tot snelle realisaties en welk instrumentarium hebben we daarvoor nodig? Samen trachten we een weg richting de stilte te vinden.
Isabelle Loris (Vlaams Planbureau voor Omgeving) - paper: Is een bouwturbo nodig ? Over realisatiegraden en bouwsnelheid
Betaalbaarheid en voldoende woonaanbod staan weer hoog op de agenda, zowel in Vlaanderen als in Nederland. De verkiezingen komen er aan en politieke partijen zetten hun woonplannen in de kijker en laten ballontjes op om de zogenaamde wooncrisis aan te pakken. Eén constante: meer bouwen want dat verlaagt de prijzen en bevordert dus de betaalbaarheid. Daarbij moet bouwen sneller en gemakkelijker gaan. Maar gaat het dan werkelijk zo traag? Hebben we een bouwturbo nodig? Dit onderzoek analyseert de realisatiegraden van de onbebouwde percelen over het afgelopen decennium en rekent na hoe hoog de bouwsnelheid van woningprojecten echt is: van vergunning tot realisatie. Dit alles wordt tegen het licht gehouden van bestaande instrumenten om de ‘bouwturbo’ gaande te houden. Hierbij zetten we de aanpak in Vlaanderen en Nederland uiteen.
Tara Galmart (Voorland) - opinie: Nood aan een geïntegreerd neutralisatie-instrument op Vlaams niveau
Uit de studie ‘Berekening van de realisatiegraden in woongebieden’, uitgevoerd door Voorland en UGent in opdracht van Departement Omgeving, blijkt goed nieuws: we doen het goed op vlak van kernversterking. Meergezinswoningen maken in kernen bijna 20% uit van de nieuwe bebouwing op greenfields. Omgekeerd worden ook 60% van de nieuwe meergezinswoningen in de kernen gebouwd. Bovendien neemt ook de adresdichtheid toe in de kernen. Uit het onderzoek blijkt echter ook dat 65% van de nieuwe realisaties buiten de kernen, dus in linten en verspreide bebouwing gebeurde. Bekeken via de parameter ruimtebeslag krijgen we nog bedrukkendere cijfers; 50,2% van de nieuw gerealiseerde oppervlakte gebeurde buiten het bestaande ruimtebeslag. Wanneer we vooruitblikken zien we dat het gevaar van ruimteverslindend bouwen ook in de toekomst nog dreigt. Van de onbebouwde bouwgrond die er vandaag nog ligt, zien we dat 58% van de oppervlakte buiten het huidige ruimtebeslag ligt. Binnen het ruimtebeslag ligt bovendien 22% van de percelen in een gebied met een slechte knooppuntwaarde en een laag voorzieningenniveau. Dit zijn gebieden waar we beter niet bouwen. De grootste uitdaging voor de bouwshift ligt dus niet in het mikken op meer kernversterking of een hoger ruimtelijk rendement in de kernen. Daar wordt al op ingezet. De opgave ligt in het beperken of inperken van de verdere versnippering van de open ruimte. Hiervoor is een neutralisatie van deze slechtgelegen onbebouwde bouwgronden nodig. Daarom stellen we dat er een nood is aan een sterk en geïntegreerd neutralisatie-instrument op Vlaams niveau.
Mario Matthys (ULiA) - opinie/praktijkbespreking: De fusie van XR en GeoAI, nieuw instrumentarium voor de Ruimtelijk Expert

1: Opinie: Waar XR en GeoAI elkaar raken in ruimtelijke planning en design schiet het onderwijs tekort! De opleidingen Stedenbouw en Ruimtelijke Planning zijn vandaag niet aangepast aan de beschikbaarheid van nieuw stedenbouwkundig instrumentarium. VR-brillen, AR-applicaties en GeoAI gestuurde analyse en ontwerp worden amper gebruikt, meestal zelfs helemaal niet. Van 3D-GIS is al helemaal geen sprake. De nieuw afgestudeerde ruimtelijk planner heeft eerder ambachtelijke instrumenten leren gebruiken en wordt achterhaald door technologische innovatie. 2D is nog steeds de norm. Ondenkbaar dat dit anno 2024 nog steeds zo is. Dit moet veranderen. Maar hoe? Welke weerstanden zijn er bij docenten? Welke kennis ontbreekt? Wat met nascholing van de confrators in het vak? Oplossingen worden aangereikt na een scherpe analyse in een “opinie” die ik graag breng op basis van academisch onderzoek en operationele toepassingen. Ik bied oplossingen voor het tekortschieten van de ruimtelijke professional inzake gebruik van instrumentarium. Deze opinie past zowel bij het thema “ons vakgebied” als het thema planningsinstrumentarium en methodes

2. Praktijkbespreking: Nieuw instrumentarium waarbij XR (eXtended Reality = Virtual/Augmented/Mixed Reality) en GeoAI (Artificial Intelligence) fusioneren biedt ongekende mogelijkheden voor de ruimtelijke professional. 2D analyse, planning en ontwerp zijn nog steeds de basis van ruimtelijke planning en design. Op basis van academisch onderzoek en ontwikkelde praktijkgerichte toepassingen, geef ik graag een interactieve bespreking waarbij nieuwe XR-instrumenten ook daadwerkelijk worden getoond. De meerwaarde in de job van ruimtelijk planner en designer komen aan bod. Deze opinie past zowel bij het thema “ons vakgebied” als het thema “planningsinstrumentarium en methodes”.

Robin de Ridder - paper: Volle kracht vooruit – mensen- en burgerrechten als ballast voor (ruimtelijke) transities?

Of het nu gaat om hernieuwbare energie, betaalbaar wonen, landbouw of ondernemerschap, de perceptie dat we ons in een situatie van bijna-stilstand bevinden is breed gedeeld. Vanuit een gevoel dat storm op til is, klinkt steeds luider de roep om urgentie in het ruimtelijk beleid. Het geloof in trage processen van besluitvorming en inspraak daalt, het afdwingen van mensenrechten via de rechter wordt verdacht, alles krijgt een schijn van ballast die onze vaart vertraagt. Sneller, het moet sneller! Onder deze ingesteldheid duiken in Vlaanderen heel wat voorstellen op – het zogenaamde omgevingsbesluit, de voorstellen voor “bouw-turbo’s”, de vele decretale pogingen om de toegang tot de rechter te beperken … Gelijkaardige evoluties zijn te zien in onze buurlanden, en zelfs op Europees niveau wordt inspraak in de vraag welke koers we willen varen steeds meer als een hinderpaal gezien. Nochtans zou die vraag beter op de voorgrond staan – het risico bestaat immers dat we blindelings de storm in varen, in plaats van ervan weg. Mensen- en burgerrechten zijn eens als de “laatste utopie” beschreven, maar blijken nu in heel wat gevallen overboord te gaan, zonder dat duidelijk is waarvoor. Deze paper onderzoekt de manieren waarop snelheid en efficiëntie in het ruimtelijk beleid de bovenhand lijken te halen op de basisbeginselen van de rechtsstaat, en beschrijft de doelen waarmee dit gelegitimeerd wordt. Daarbij wordt kritisch de vraag gesteld: is dit de enige juiste koers, of zijn er alternatieven? En als er alternatieven zijn, is stilstand dan niet juist een kans om daarheen te keren?

Ruben Wauters (Departement Omgeving) - paper: Klimaatadaptatie op private gronden: een verhaal van snel willen maar traag kunnen
Het klimaatadaptatiebeleid in de lage landen is duidelijk: er moet een versnelling komen om de fysieke leefomgeving weerbaar te maken tegen de gevolgen van het veranderende klimaat. In de praktijk blijkt het toch niet zo eenvoudig om die versnelling in te zetten. Deze paper beschrijft de ‘call for action’ van Landelijk Vlaanderen en de Nederlandse Federatie Particulier Grondbezit om private eigenaars, die graag hun steentje willen bijdragen, een beter speelveld te bieden en de wijze waarop overheden aan weerszijde van de grens met hen de handen ineen willen slaan om oplossingen te zoeken. De mogelijkheden van klimaatadaptieve ingrepen en -beheer op private gronden zijn een werkpraktijk die nog weinig aandacht heeft in de maatschappij en beleid, maar waar mogelijks veel potentie in zit. Een groot aantal gronden, zowel in Nederland als Vlaanderen, zijn in privaatbeheer en in sommige gebieden liggen deze domeinen in cruciale ingreepplekken. Vaak zijn private grondeigenaars principieel bereid om de inrichting en het beheer van hun gronden aan te passen aan het veranderende klimaat. Deze ‘early adopters’ willen dit doen omdat ze fier zijn op hun omgeving en voldoening ervaren om zelf bij te dragen tot een betere leefwereld voor mens en milieu. Ze kiezen bewust voor ‘nature-based-solutions’ om klimaatbestendigheid op hun domeinen te realiseren, om het ecosysteem te versterken en het landschap te verfraaien. Private eigenaars stuiten echter regelmatig op barrières (eigendomsrechten, fiscaliteit, verkokerd beleid, knowhow, …) die hen ertoe doen besluiten om af te zien van hun goede voornemens.
Nico Schram (Fontys Hogeschool) - opinie: De waarde van culturele broedplaatsen in de stedelijke dynamiek vraagt om een fundamentele bescherming en borging
Franziska Quaschning (VRP)
Kate Vanderstraeten (Provincie Antwerpen) - praktijkbespreking: Slaagkansen van ruimtelijke planningsprocessen verhogen door introductie van haalbaarheidsstudies
Op dit moment sleutelt de provincie Antwerpen aan de opmaak van elf provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen. De voortgang van deze planningsprocessen is wisselvallig. Het ene PRUP proces loopt al vlotter dan het andere. De doorlooptijd overschrijdt steevast de drie jaar en sommige PRUP’s zijn in een echt sukkelstraatje terecht gekomen. Dit zette de dienst ruimtelijke planning aan tot reflectie. De dienst ruimtelijke planning van de provincie Antwerpen ging opzoek naar manieren om de slaagkansen van de planningsprocessen te vergroten en om de vooruitgang van planningsprocessen te bevorderen. Vanaf 2024 loopt er een testfase waarin elk ruimtelijk planningsinitiatief voorafgegaan wordt door een haalbaarheidsonderzoek. Een extern consortium aan experten onderwerpen het voorgestelde planidee aan een reeks haalbaarheidsparameters en gaan met hun bevindingen in dialoog met de provinciale ambtenaren en deputatie. Zo kan er bepaald worden of het project verzoenbaar is met het bestaande planningskader, of het ruimtelijk wenselijk is en wat de financiële, juridische, ecologische en ruimtelijke voor- en nadelen van het planidee zijn. Op basis daarvan wordt er geëvalueerd of een planidee wordt verder gezet alsook welk instrumentarium of planningsbenadering het meest geschikt is om de plandoelstellingen te halen. In deze praktijkbespreking levert een uiteenzetting van enkele lopende haalbaarheidsonderzoeken stof voor discussie en reflectie betreffende de benadering en uitwerking van de recentelijk geïntroduceerde haalbaarheidsfase in provinciale planningsprocessen.
Jo Boonen (Hogent & Blikveld vzsw) - opinie: Het einde nooit in zicht
Wanneer we landschap centraal stellen als gedeelde waarde in het nadenken over de ruimte. Wanneer we oprecht zijn en durven toegeven dat de ruimte niet enkel van ons is, de mens, maar evengoed van dieren en planten en geologische processen en landschappelijke systemen. Wanneer we beseffen dat ook de manier waarop we naar tijd kijken als ruimtelijke professionals vaak geen steek houdt, omdat tijd in het landschap niet slechts op één manier beweegt. Wanneer we dat proberen, dan is er geen volgorde meer. Geen hiërarchie of juiste snelheid van processen. Er is dan vooral meer van het nú. Eén continu bewegen, evolueren, groeien, sterven en weer geboren worden. De mol die graaft, de rups die eet, de specht die klopt. De man die al vloekend op de netels in de tuin werkt. Wanneer we dat landschap centraal zouden stellen in alles wat we doen, dan worden zandkastelen evenwaardig aan de kathedralen die we bouwen. De ruimte is nooit af, en eindbeelden zijn een tegenstrijdigheid. Misschien brengt dat besef wel die rust waar we zo naar snakken. Want kijk rond je. Iedereen is uitgeput van het continue gevecht tegen alles wat natuurlijk is. Moe van de instandhouding van onze menselijke logica’s in een meer-dan-menselijk landschap. Elke dag is al plandag. We kijken allemaal samen reikhalzend uit naar de ongeplande dagen. Waarin we eindelijk even kunnen gaan zitten, en we gewoon alle schoonheid mogen observeren. Genietend van de eindeloosheid van tijd en ruimte. En vanuit dat moment zien we dan wel weer.
Sigrid Heirman (Provincie Antwerpen) - praktijkbespreking: Het provinciale steunpunt Ruimte Antwerpen, ook advisering draagt bij tot de goede ruimtelijke ordening
De dienst ruimtelijke planning van de provincie Antwerpen formuleert ruimtelijk beleid, ontwikkelt planningsinstrumenten en verleent adviezen over gemeentelijke en Vlaamse planprocessen. Recentelijk was er aandacht voor het Provinciaal Beleidsplan Ruimte Antwerpen (PBRA), dat in werking trad. Alsook verschijnen er regelmatig artikels in de pers over provinciale planningsprocessen en ruimtelijke uitvoeringsplannen. Jammer genoeg, is de adviserende rol van het Steunpunt Ruimte eerder onbekend. In deze bijdrage focussen we op het belang van dit steunpunt en dan meer bepaald de impact die de informele consultatiegesprekken – voorafgaand aan de adviesverlening – hebben op de goede ruimtelijke ordening. Het steunpunt ruimte verleende de afgelopen jaren gemiddeld 120 adviezen. Deze adviezen zijn ofwel positief, voorwaardelijk positief of negatief. Tijdens het advies verlenende proces verwijzen we vele planideeën terug naar de tekentafel of soms zelfs integraal naar de prullenmand. Door bijsturing of het uitblijven van ruimtelijke handelingen, dragen we ook bij tot het behalen van Provinciale ruimtelijke doelstellingen alsook de Vlaamse planningsambities. Toch wordt de impact van adviesverlening nergens meegerekend als ‘planningssucces’. Vaak worden enkel goedgekeurde plannen en planinitiatieven gemeten. In deze praktijkbespreking illustreren we op basis van enkele geanonimiseerde adviseringsprocedures de wijze waarop een advies en de voorafgaande informele consultatie gesprekken bijdragen tot de realisatie van een of meerdere ruimtelijke doelstellingen of planningsambities. Zo wensen we meer aandacht te vestigen op het belang van de adviesverlening en wensen we de dialoog te open: op welke manier kunnen we deze onzichtbare vorm van ruimtelijke planning meer erkennen.

Co-auteur: Tine Van Hoof

Tine Van Hoof (Provincie Antwerpen) - praktijkbespreking: Het provinciale steunpunt Ruimte Antwerpen, ook advisering draagt bij tot de goede ruimtelijke ordening
De dienst ruimtelijke planning van de provincie Antwerpen formuleert ruimtelijk beleid, ontwikkelt planningsinstrumenten en verleent adviezen over gemeentelijke en Vlaamse planprocessen. Recentelijk was er aandacht voor het Provinciaal Beleidsplan Ruimte Antwerpen (PBRA), dat in werking trad. Alsook verschijnen er regelmatig artikels in de pers over provinciale planningsprocessen en ruimtelijke uitvoeringsplannen. Jammer genoeg, is de adviserende rol van het Steunpunt Ruimte eerder onbekend. In deze bijdrage focussen we op het belang van dit steunpunt en dan meer bepaald de impact die de informele consultatiegesprekken – voorafgaand aan de adviesverlening – hebben op de goede ruimtelijke ordening. Het steunpunt ruimte verleende de afgelopen jaren gemiddeld 120 adviezen. Deze adviezen zijn ofwel positief, voorwaardelijk positief of negatief. Tijdens het advies verlenende proces verwijzen we vele planideeën terug naar de tekentafel of soms zelfs integraal naar de prullenmand. Door bijsturing of het uitblijven van ruimtelijke handelingen, dragen we ook bij tot het behalen van Provinciale ruimtelijke doelstellingen alsook de Vlaamse planningsambities. Toch wordt de impact van adviesverlening nergens meegerekend als ‘planningssucces’. Vaak worden enkel goedgekeurde plannen en planinitiatieven gemeten. In deze praktijkbespreking illustreren we op basis van enkele geanonimiseerde adviseringsprocedures de wijze waarop een advies en de voorafgaande informele consultatie gesprekken bijdragen tot de realisatie van een of meerdere ruimtelijke doelstellingen of planningsambities. Zo wensen we meer aandacht te vestigen op het belang van de adviesverlening en wensen we de dialoog te open: op welke manier kunnen we deze onzichtbare vorm van ruimtelijke planning meer erkennen.

Co-auteur: Sigrid Heirmam