

Deelnemers 2023
Tot nu toe hebben de volgende personen zich opgegeven:
Ann Pisman (VO Departement Omgeving Vlaams Planbureau voor Omgeving) - Opinie: Quo vadis? Het ruimtelijk beleid in Vlaanderen zoekt het juiste spoor.
Het ruimtelijk beleid in Vlaanderen is zoekende. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) is ondertussen meer dan 25 jaar oud, en biedt niet meer het volledige antwoord op de huidige maatschappelijke uitdagingen. Begrippen als gezondheid, klimaatverandering, … komen in het RSV niet voor maar vormen op vandaag wel de kern van heel wat maatschappelijke discussies. De opvolger van het RSV, het Ruimtelijk Beleidsplan Vlaanderen raakt maar niet gefinaliseerd. Ondertussen zitten de beleidsmakers niet stil. Het valt op dat er op vandaag heel projectmatig wordt gewerkt. We werken vandaag onder andere aan de ‘Blue Deal’, aan ‘Meer Bos voor Vlaanderen’, aan ‘ZZS – Zeer Zorgwekkende Stoffen’, aan een oplossing voor het Stifstofprobleem en aan het ‘Vlaams Klimaatadaptatieplan’. En de lijst is zeker niet volledig. Deze thema’s worden vaak vanuit een transitiemanagement-aanpak aangevlogen. De overheid is hierbij op zoek naar bereidwillige partners die willen meewerken aan de oplossing van het probleem. De zogenaamde ‘niches’ worden benoemd en gestimuleerd om hun activiteiten verder te zetten en hopelijk op te schalen. Indien dit zou lukken zijn alle problemen opgelost? Drie vragen dringen zich op bij deze aanpak en vragen om reflectie vanuit de planningswereld. Hoe samenhang bekomen in deze vele projecten? Hoe niet alleen inzetten op niches maar ook echt komen tot aanpassingen van het regime door de overheid zelf? Wat is de rol van de ruimte en het ruimtelijk beleid binnen deze projectenstorm?
Ann Pisman (VO Departement Omgeving Vlaams Planbureau voor Omgeving) - Paper: Het slagen en falen van onthardingsprojecten in Vlaanderen: een systeemanalyse
Helena Bieseman, Ann Pisman, Marten Dugernier, Evy De Wilde, Yves Deweerdt Ontharden, zijnde het fysisch wegnemen van verharding op terrein waardoor de natuurlijke processen en functies van de bodem worden hersteld, is een bekende opgave in Vlaanderen en recent ook in Nederland en Europa. Zowel door Vlaams als lokaal beleid wordt ontharden naar voor geschoven als een noodzakelijke actie om de gevolgen van overmatige verharding in Vlaanderen te counteren. Zo zijn er de laatste jaren heel wat projecten en initiatieven opgestart die inzetten op ontharding. In een poging een overzicht te verkrijgen, zijn de vele initiatieven verzameld in een studieopdracht uitgevoerd door Antea (samen met VITO en GSJ). Hierin zijn de projecten geclassificeerd rond initiatieven die trachten te ontharden via regelgeving en vergunningverlening, initiatieven die ontharding stimuleren en faciliteren, initiatieven die inzetten op sensibilisatie en kennis en daarnaast zijn er concrete onthardingsprojecten op terrein. Deze laatste gaan doorgaans over onthardingsprojecten van wegenis, woonomgevingen, zones voor bedrijven of ontharding in de open ruimte. Gezien de complexiteit van de onthardingsproblematiek, was het niet voldoende om louter de verschillende initiatieven op te lijsten en te kijken welke succesvol zijn en welke niet. Tijdens een co-creatietraject is het systeem van ontharden geanalyseerd aan de hand van 4 causal loop diagrammen opgemaakt rond 4 verschillende verhaallijnen. Tijdens de sessies werd breed gekeken naar het ‘ruime instrumentarium voor ontharden’. Hierdoor zijn de verschillende variabelen en verbanden duidelijk geworden die ontharden in Vlaanderen bemoeilijken. Een belangrijke conclusie is dat in Vlaanderen verharden nog steeds per hectare evolueert, versus ontharden per m². Procedures en regelgeving zijn vandaag in grote mate afgestemd op verharden en niet op ontharden. Er wordt te weinig gebruik gemaakt van koppelkansen en sleutelmomenten om te ontharden, en er blijft een grote afhankelijkheid van pilootprojecten en subsidies, terwijl er meer gefaciliteerd en gestimuleerd moet worden.
Anneloes van Noordt (Departement Omgeving Brussel) - Paper: Integratie van warmteplanning in lokaal ruimtelijk beleid – transitiepad van Mechelen
Gemeenten zijn cruciaal als regisseurs van de warmtetransitie voor de gebouwde omgeving. Waar er in Nederland een duidelijk kader is opgelegd vanuit de hogere overheid, is in Vlaanderen de koppeling tussen energiebeleid en ruimtelijk beleid niet zo uitgesproken. Wel zijn er een aantal steden en gemeenten die hierin een voortrekkersrol hebben opgenomen. Zo zijn er in de stad Mechelen de laatste jaren een heel aantal hefbomen opgezet met het doel om een lokale warmtetransitie op gang te brengen, en dit zowel door de stad als door diverse Mechelse actoren. Deze paper brengt de initiatieven in beeld die focussen op warmteplanning en de integratie ervan in ruimtelijk beleid. Begin 2023 heeft de stad een aantal sleutelactoren samengebracht om via een transitiearena de lokale warmtetransitie te verbeelden. De paper zal kort de werkwijze en resultaten van de workshops toelichten, waarin het multi-level perspectief en de x-curve is toegepast en toekomstbeelden en transitiepaden zijn uitgetekend. Vervolgens zal de paper meer in detail ingaan op het transitiepad van de warmteplanning, waarin er werd gezocht welke cascade aan ruimtelijke instrumenten er ingezet kan worden om de radicale transitie rond warmte te realiseren. Tenslotte wordt het doorbraakproject van de Klimaatwijk Mechelse Vesten besproken waarin is verkend hoe ruimtelijke planningsprocessen en -instrumenten de uitrol van een warmtenet langs de bestaande stadsring mogelijk kunnen maken. De paper probeert uit de ervaringen in Mechelen algemene leerlessen te trekken en sluit af met een aantal kritische reflecties over de integratie van warmteplanning in ruimtelijk beleid in Vlaanderen en Nederland.
Bart Bomas (BVR adviseurs stedelijke ontwikkeling) - Paper: Circulaire transitie: ruimtelijke transformatie - Een ruimtelijk perspectief op CE
De transitie naar een circulaire economie (CE) betekent grote veranderingen voor de wijze waarop we produceren en consumeren. Een onderbelicht aspect van CE is de ruimtelijke opgave die hieraan verbonden is en de rol van ruimtelijke ordening en sturing. Zonder een ruimtelijk-economisch perspectief en bijpassende strategie voor de ruimtelijke ontwikkeling blijven circulaire doelen buiten bereik. In dit paper laten we aan de hand van vier praktijkvoorbeelden zien wat de ruimtelijke consequenties zijn van circulaire economie en hoe lessen uit de praktijk gebruikt kunnen worden voor verdere theorie- en beleidsvorming. Het gaat hierbij om het ontstaan van een nieuwe conceptualisering en ruimtelijke typologie van circulaire productieketens door middel van ruimtelijke schakels. Daarnaast is het samenbrengen van beleid en praktijk op regionaal schaalniveau noodzakelijk voor ruimtelijke sturing. Hiervoor hebben we een praktijkaanpak ontwikkeld die is opgebouwd uit een regionale ruimtelijke strategie als resultante van een multi-stakeholder aanpak waarin omgevingskwaliteit centraal wordt gesteld.
Auteurs: Bart Bomas (BVR), Jorick Boddeke (BVR), Jonas Kolenberg (JKDA), Luc Heestermans (Ecorys), Walter Hulsker (Ecorys)
Jorick (BVR adviseurs stedelijke ontwikkeling) - Paper: 1-2-3 circulaire ruimte; een ruimtelijk economisch perspectief op CE
Wat betekent circulaire economie ruimtelijk? De circulaire economie is meer dan klimmen op de R-ladder of het instellen van kringlopen. Circulair is een paradigmawisseling. Het transformeert het economische systeem en de ruimtelijke orde. Circulaire economie kan een impuls zijn voor een duurzame brede welvaartseconomie, binnen de grenzen van het sociaal fundament en het ecologische plafond. Maar zonder een bijpassende strategie voor de ruimtelijke ontwikkeling blijven circulaire doelen buiten bereik. Wij bepleiten een ruimtelijk-economisch perspectief op de circulaire economie, met succesfactoren zoals een atelieraanpak en verbeelding om dit complexe onderwerp hanteerbaar te maken voor een brede doelgroep. In dit paper laten we zien wat de ruimtelijke consequenties zijn van circulaire economie, mede aan de hand van ons ontwerpend onderzoek hierover in de provincie Zuid-Holland. We maken duidelijk dat de circulaire economie zowel een kwantitatieve ruimtevraag als een kwalitatieve ruimtevraag kent. Hiervoor reiken we ruimtelijke principes aan. Wij onderscheiden vier soorten circulaire ruimte die om ontwerpkracht vragen op verschillend schaalniveau – van hoofdstructuren tot ruimtelijke schakels. Vervolgens kunnen we in drie stappen toewerken naar maatwerkoplossingen: systeemanalyse, regiofocus, gebiedsontwerp. Dit ondersteunt een voortvarende aanpak van gelijktijdig opbouwen, ombouwen en afbouwen door het opschalen, clusteren en verbinden van circulaire functies tot circulaire economische ecosystemen.
Bart de Zwart (Hanzehogeschool Groningen) - Paper: De desemstarter van maatschappelijke transformatie
In deze paper verkennen we de rol van creatieve broedplaatsen als puntbronnen van stedelijke vernieuwing. Broedplaatsen voorzien in toegankelijke werkruimte en leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de culturele infrastructuur van de stad. Maar broedplaatsen zijn meer: hun kleinschalige, lokale werkwijze, met oog voor mens, materiaal en milieu maakt ze tot potentiële laboratoria voor maatschappelijk experiment. Broedplaatsen dragen bij aan leefbaarheid in buurten en creëren levendigheid in nieuwe gebiedsontwikkelingen. Ze bieden werkervaringsplekken die helpen om kansenongelijkheid terug te dringen, verbinden bevolkingsgroepen met culturele uitwisseling en werken aan burgerschap door publieksactiviteiten en vrijwilligersparticipatie. Broedplaatsen opereren buiten de systeemwereld en stellen deze op de proef. Ze zijn anders georiënteerd en anders georganiseerd. In het licht van de huidige grote transitievraagstukken lijkt deze onconventionele inrichting een krachtige troef. Als creatieve vrijhavens zijn broedplaatsen in staat om bestaande structuren uit te dagen en nieuwe toekomsten te verbeelden. Om deze impact in de volle breedte te waarderen schieten geïsoleerde outputindicatoren vaak tekort. De waarde van een broedplaats is meer dan de optelsom van bijdragen die ze levert aan sectorale deelbelangen maar zit juist in de verbinding. Het gaat niet alleen om direct meetbare opbrengsten, maar ook om indirecte en langetermijneffecten. Het ‘Waardenwiel’ is een nieuw instrument om greep te krijgen op deze meervoudige waardecreatie en een brug te slaan tussen de verbeeldingswereld en de systeemwereld. In deze paper bespreken we de theoretische uitgangspunten van het Waardenwiel en evalueren we de werking en toepasbaarheid ervan op basis van drie contexten waarin het model recentelijk is getest.
Daphné Roels - Opinie: Is systeemverandering de oplossing? Ja én nee.
Auteurs: Paul Wuillaume, Fien Batens, Daphné Roels
Fien Batens - Opinie: Is systeemverandering de oplossing? Ja én nee.
Auteurs: Paul Wuillaume, Fien Batens, Daphné Roels
Paul Wuillaume - Opinie: Is systeemverandering de oplossing? Ja én nee.
Auteurs: Paul Wuillaume, Fien Batens, Daphné Roels
David Evers (Planbureau voor de Leefomgeving) - Opinie: Verstedelijking afbouwen: nooit of nu!
Na 20 jaar decentralisatie, deregulering en sanering van de nationale ruimtelijke ordening zwaait de slinger terug. Een nieuwe Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is aangesteld om het verdwijnen van VROM ongedaan te maken, het mislukte programma ‘Mooi Nederland’ is herrijzen en een nieuwe Nota Ruimte moet de schade van de oude repareren. Nederland begint aan een grote verbouwing deels aangestuurd vanuit Den Haag: er moeten 900.000 woningen voor 2030 komen, er moet ruimte gevonden worden voor windmolens en zonneakkers, de klimaatadaptatie moet beter en het landelijk gebied moet op de schop. Tegelijkertijd wordt er in Brussel gewerkt aan een voorstel voor een Bodemgezondheidswet met een doelstelling om tegen 2050 de netto verstedelijking tot nul af te bouwen (NNLT: no net land take). Dit roept allerlei vragen op voor de Nederlandse verbouwing. Wat is de waarschijnlijk uitwerking van NNLT en hoe pakt dat uit voor Nederland? Hoeveel heeft Nederland verstedelijkt in de afgelopen decennia en wat zijn de verwachtingen voor de toekomst? Hoe kan Nederland aan een NNLT beleid voldoen? In hoeverre is NNLT een kans of een bedreiging voor de ruimtelijke ordening? Hoe staan de diverse ruimtelijke relevante sectordepartementen tegenover deze maatregel? Hoe denkt het vak zelf over NNLT? En wat kan Nederland van Vlaanderen leren die een vergelijkbare doelstelling (Bouwshift) heeft?
Floor Vandevenne (Departement Omgeving Brussel) - Paper: Het verhaal van bomen (kappen) in Vlaanderen: wat bomen en ijsbergen gemeenschappelijk hebben
Veerle Strosse (Departement Omgeving Brussel) - Paper: Het verhaal van bomen (kappen) in Vlaanderen: wat bomen en ijsbergen gemeenschappelijk hebben
Geoffrey Vanderstraeten (Departement Omgeving Brussel) - Paper: De transitie zal rechtvaardig zijn, of ze zal niet zijn - Hoe maken we ruimtelijke transities sociaal rechtvaardig en liefst ook een beetje leuk voor iedereen
Igor Struyf (Departement Omgeving Brussel) - Paper: Ruimtelijke (wan)ordening in Vlaanderen. Systemische perspectieven op de ruimte – die in transitie is?
Jürgen Van Acker (Urban Tractor) - Paper: Een gesprek met artificiële intelligentie over de toekomst van ruimtelijke planning.
Kersten Nabielek (PBL) - Praktijkbespreking: Nederland 2050: vier scenario’s als hulpmiddel voor toekomstbestendig ruimtelijk beleid
Linda Carton (Radboud Universiteit) - Opinie: Een nationaal Scenario project over ons toekomstige stedelijk en landelijk gebied en landschap is nodig. Met een écht lange-termijn visie voor over 100 jaar, inclusief backcasting waar we in 2050 willen staan.
Martijn de Gruijter (Hanzehogeschool Groningen) - Praktijkbespreking: Van afbouw via opbouw naar herontwikkeling: de centrumgarage in Groningen
Sjoerd Krijnen en Keya Hovens (Gemeente Den Haag) - Opinie: De mobiliteitstransitie is een gedragstransitie
Tessa Kooi (Public Mediation) - Paper: Walgeluk? Een gesprek over leefbaarheid in het Wallengebied
Tara Op de Beeck (UAntwerpen) - Paper: Opschalen en versnellen van stedelijk adaptatie! Met innovatieve financiering?
De gevolgen van klimaatverandering worden elk jaar steeds extremer. De records qua heetste, droogste of natste – dag, maand, seizoen, of jaar worden schering en inslag verbroken en de gevolgen zijn gekend; overstromingsrampen, hittestress,… . Als ruimtelijke remedie om deze negatieve gevolgen te milderen, worden groenblauwe infrastructuren of natuurgebaseerde oplossingen voorgeschreven om adaptieve steden te creëren. Naast weerbaarheid bieden deze infrastructuren ook tal van andere ‘co-benefits’ zoals een toename van biodiversiteit, recreatieve mogelijkheden, gezondheidsvoordelen,… . In de praktijk blijkt het transformeren van onze stedelijke ruimtes tot groene adaptieve oases op meerdere barrières te botsen. Vooral het gebrek aan publieke middelen is een belangrijk knelpunt in deze transformatie opgave. Vanuit het FWO-SBO project InnoFiNS (Innovatieve financiering voor Natuurgebaseerde oplossingen) wordt interdisciplinair onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van innovatieve vormen van financiering voor groenblauwe infrastructuren. Vooral de mogelijkheid om ‘private’ middelen in te zetten als aanvulling op publieke middelen wordt onderzocht in functie van het opschalen en versnellen van klimaatadaptieve acties. Binnen een context van vier Urban Living Labs (Genk, Turnhout, Antwerpen en Zuid-West-Vlaanderen) worden over een periode van 4 jaar financieringsconcepten voorgelegd, afgetoetst, aangepast,… om uiteindelijk co-creatief business modellen te ontwikkelen. In deze paper wordt, anderhalf jaar na aanvang van het onderzoek, een stand van zaken opgemaakt. Op basis van gesprekken, interviews, workshops en literatuuronderzoek worden 5 ‘lessons learned’ gepresenteerd. Ze dienen als basis voor de verdere zoektocht binnen InnoFiNS naar structurele vormen van innovatieve financiering in functie van adaptieve steden, en de rol die planning hierin moet opnemen.
Jonas Kolenberg (JKDA) - Paper: 1-2-3 circulaire ruimte; een ruimtelijk economisch perspectief op CE
Wat betekent circulaire economie ruimtelijk? De circulaire economie is meer dan klimmen op de R-ladder of het instellen van kringlopen. Circulair is een paradigmawisseling. Het transformeert het economische systeem en de ruimtelijke orde. Circulaire economie kan een impuls zijn voor een duurzame brede welvaartseconomie, binnen de grenzen van het sociaal fundament en het ecologische plafond. Maar zonder een bijpassende strategie voor de ruimtelijke ontwikkeling blijven circulaire doelen buiten bereik. Wij bepleiten een ruimtelijk-economisch perspectief op de circulaire economie, met succesfactoren zoals een atelieraanpak en verbeelding om dit complexe onderwerp hanteerbaar te maken voor een brede doelgroep. In dit paper laten we zien wat de ruimtelijke consequenties zijn van circulaire economie, mede aan de hand van ons ontwerpend onderzoek hierover in de provincie Zuid-Holland. We maken duidelijk dat de circulaire economie zowel een kwantitatieve ruimtevraag als een kwalitatieve ruimtevraag kent. Hiervoor reiken we ruimtelijke principes aan. Wij onderscheiden vier soorten circulaire ruimte die om ontwerpkracht vragen op verschillend schaalniveau – van hoofdstructuren tot ruimtelijke schakels. Vervolgens kunnen we in drie stappen toewerken naar maatwerkoplossingen: systeemanalyse, regiofocus, gebiedsontwerp. Dit ondersteunt een voortvarende aanpak van gelijktijdig opbouwen, ombouwen en afbouwen door het opschalen, clusteren en verbinden van circulaire functies tot circulaire economische ecosystemen.
Jan Schreurs (KU Leuven) - Paper: ‘Landschap’ als denkbeeld: de toekomst vertellen en verbeelden
Systeemverandering begint met nieuwe of vernieuwde visies. Anders kijken gaat vooraf aan anders handelen. Dat handelingsvermogen wordt geactiveerd via denkbeelden en concepten. Metaforen zijn krachtige en specifieke instrumenten om anders te kunnen kijken. Hun vervreemdend effect verdrijft gewoontes uit de blik; hun analoog karakter (her)oriënteert die blik. Collectieve heroriëntatie kan transities in het systeem tot stand brengen omdat veranderingen in elkaars verlengde zullen liggen. Twee jaar ervaring als projectregisseur in Beringen, een kleine Vlaamse stad, dient als basis voor een aantal reflecties over een dergelijke aanpak ten bate van een regimeverandering. De opdracht: samenhang brengen in disparate plannen, projecten en ingrepen. De methode: een gedeeld narratief ontwikkelen rond een kwaliteitstafel waar kwesties en kansen, concepten en acties ter sprake komen. De visie: een gedeelde kijk op de toekomst laten voortleven in een denkbeeld. De strategie: van be-MINE naar ‘zorg voor mijn-landschap’. De werkwijze: sociaal-ruimtelijke kwaliteiten benoemen aan de hand van ontwerpend onderzoek. Het resultaat: groeiende ambitie. Conclusie: niet een drastische breuk met het oude is de belangrijkste factor om tot een gedeelde nieuwe kijk te komen, maar samen zoeken in wat bestaat, naar aanknopingspunten voor verandering. Dat veronderstelt innovatieve verbeelding, ondersteunde uitwerking, volgehouden doorwerking en veel tijd.
Tristan Claus (KU Leuven) - Paper: Mijn huis mijn recht: de vertaling van individuele belangen in generieke regelgeving
Kort door de bocht gesteld, hebben lokale besturen in Vlaanderen alle instrumenten in handen om een kwalitatieve stads- en plattelandsontwikkeling te garanderen. Als basis hebben zij de gewestplannen, die een ruimtelijk kader vormen voor de beoordeling van bouwvergunningen in de vorm van gebiedsdekkende bestemmingsplannen. Vervolgens hebben zij uitvoeringsplannen om die bestemmingen te verfijnen of wijzigen, overeenkomstig de langetermijnvisies in structuurplannen en beleidsplannen. Maar dat is buiten de regelgeving gerekend. Als bestemmingsplannen ontwikkelingen te zeer beperken, biedt die immers een brede reeks uitzonderingen. Zo hebben eigenaars van gebouwen met een gebruik dat niet in overeenstemming is met de bestemming (lees: zonevreemd) het fundamentele recht die gebouwen te verbouwen, te herbouwen of uit te breiden. Eigenaars mogen zelfs de functie van hun gebouwen wijzigen naar een geheel andere, zonevreemde functie. En dat zijn maar enkele voorbeelden uit de meer dan duizend bladzijdes tellende Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Kortom, waar strategische planning een zorgvuldig georkestreerde symfonie is, klinkt de regelgeving eerder als een luidruchtige bouwwerf. Deze paper toont aan hoe de belangen van een kleine groep grondeigenaars via verschillende invloedkanalen een vertaling hebben gekregen in generieke regelgeving. De eerste invloedkanalen die daarbij zichtbaar zijn, zijn de wekelijkse zitdagen van parlementsleden, ministers, burgemeesters en schepenen met burgers. Ten tweede zijn er de belangengroepen die bij parlementsleden en regeringskabinetten hebben gelobbyd voor een uitbreiding van de eigendomsrechten van hun leden. Het laatste invloedkanaal heeft betrekking op de media. Door zonevreemde gebouwen als illegale sloopobjecten te framen, hebben zij het draagvlak voor ruimtelijke restricties gehypothekeerd.
Isolde Vandemoortele - Paper: The Craftsmanship of facilitating the Cocreation of a Habitat. A Case of agroecological Urbanism.
Facilitating bottom-up initiatives and connecting them and local needs to the dynamics of transition, are among the challenges today’s planners face. The social aspect of sustainability is crucial. From my long-term experience as a community worker within contexts of spatial renewal projects, I see several issues with the container concept of participation and the way it is often used in the spatial field. First of all, participation is often seen as nothing more than an extra box to check. Secondly, participation is often reduced to methods whereas it should be regarded as a process. Third, speed, lingo and fragmentation are rarely in line with a thorough participatory process. Next, in general community building is overlooked as an essential aspect of participation. And finally, although the qualitative output of participatory processes is less tangible and obvious than the output of mere material spatial design processes, facilitating participatory processes and community building entail -just like planning and design- craftsmanship and specific insights, skills and talents. This brings me to the question I want to address: In this decade of action, how can we facilitate bottom-up initiatives and what kind of professionals are required to connect these initiatives to the needed structural transition? I will look for clues to this subject by analysing an agroecological project in the Northern fringe of the Brussels Capital Region and I will do so with the interdisciplinary perspective of a social and spatial professional.
Jonas Knapen (a2o Hasselt/Brussel) - Paper: Onderhandelingsstedenbouw: Public Value Capturing in de (ontwerp)praktijk
Maatschappelijke, economische, demografische veranderingen en klimaatverandering maakten stedenbouw en ruimtelijke planning in West-Europa de voorbije decennia steeds meer gecompliceerd. Met deze toenemende complexiteit wijzigen ook de verhoudingen tussen de overheid en private markt en wordt gezocht naar alternatieve ontwikkelingsmodellen zoals publiek-private samenwerkingen of het werken met ontwikkelingslasten in de vorm van Public Value Capturing (PVC). Hoewel deze eerste variant in de Vlaamse context al ruim werd toegepast en beschreven, blijft het debat over het werken met ontwikkelingslasten (PVC) eerder stil. De bestaande niet-onderhandelbare ontwikkelingslasten (NNDO) zoals de planbatenheffingen bij bestemmingswijziging missen aan slagkracht om tot een strategisch en sociaal rechtvaardiger ontwikkelingsmodel te komen. In toenemende mate zetten lokale overheden bijgevolg in op een rechtstreekse onderhandeling over ontwikkelingslasten (NOD) met de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Door het gebrek aan een duidelijk kader en heldere methodologie, ontbreekt het in de praktijk vaak aan een breder draagvlak en is er onvoldoende oog voor ontwerpkwaliteit, wat de slaagkansen van het project ondermijnt, en de ruimte voor innovatie inperkt. Het verloop van dergelijke onderhandelingstrajecten is bijgevolg vaak moeizaam, onzeker, kostenintensief en onvoldoende slagkrachtig om de beleidsdoelstellingen te realiseren. Deze paper onderzoekt, op basis van casestudies, de kritische succesfactoren van stedenbouwkundige onderhandelingstrajecten. Daarnaast reflecteert het over de rollen van ontwerpers en planologen binnen deze trajecten: welke situaties komen zij onderweg tegen en welke strategieën hanteren zijn om hier mee om te gaan? Hoe gaan zij om met de toenemende complexiteit: het creëren van draagvlak, het bewaken van de maatschappelijke meerwaarde en het werken aan ruimtelijke kwaliteit.
Martijn Gerritsen (Radboud Universiteit) - Abstract: De opkomst van strategische energieplanologie? Integratie van ruimtelijke ordening en energieplanning in Nederland
De energietransitie naar een fossielvrije energievoorziening heeft een grote impact op zowel het energiesysteem als de ruimtelijke ordening. Grote veranderingen in opwek en gebruik van met name elektriciteit zetten het energiesysteem onder druk. Het ruimtebeslag van hernieuwbare energie in Nederland is groter dan dat van fossiele energie. Daarnaast vragen nieuwe ontwikkelingen zoals de elektrificatie van het mobiliteitssysteem en de verstedelijkingsopgaven voor additionele ruimte voor uitbreidingen van het energiesysteem. Deze bijdrage werkt de gevolgen van de energietransitie voor het ruimtelijk ordeningssysteem in relatie tot het energiesysteem uit. De nadruk ligt op pogingen om het ruimtelijk ordeningssysteem en het energiesysteem nader tot elkaar te brengen en te integreren. Een van de recente pogingen om dit te doen is het concept Regionale Energie Strategie (RES). We plaatsen dit concept in een historisch perspectief, waarmee we deze en eerdere pogingen om de twee werelden te integreren, begrijpen en duiden. Hiervoor gebruiken we een historische governance benadering, genaamd evolutionary governance theory. Volgens deze theorie acteren het ruimtelijke ordeningssysteem en het energiesysteem volgens een bepaalde eigen logica. De casus van de RES illustreert de moeilijkheden bij het eigen maken van de wederzijdse logica. Deze bijdrage concludeert dat het noodzakelijk is om het energiesysteem te verruimtelijken en het ruimtelijke systeem meer vanuit een energielogica in te richten. Een pleidooi voor strategische energieplanning, waarin het niet gaat om de strategische planning van het energiesysteem zelf, maar juist draait om de interactie tussen ruimtelijke ordening en het ontwerp van het energiesysteem. Trefwoorden: strategische energieplanning, regionale energiestrategie (RES), ruimtelijk ordeningssysteem, energiesysteem, energieplanologie
Auteurs
Martijn Gerritsen MSc. MA. & Dr. Ir. Henk-Jan Kooij – Radboud Universiteit; Dr. Alexander Woestenburg & Dr. Ir. Maarten van Blijderveen & NV Ir. Martijn Leseman – Alliander NV
Henk-Jan Kooij (Radboud Universiteit) - Paper: De opkomst van strategische energieplanologie? Integratie van ruimtelijke ordening en energieplanning in Nederland
De energietransitie naar een fossielvrije energievoorziening heeft een grote impact op zowel het energiesysteem als de ruimtelijke ordening. Grote veranderingen in opwek en gebruik van met name elektriciteit zetten het energiesysteem onder druk. Het ruimtebeslag van hernieuwbare energie in Nederland is groter dan dat van fossiele energie. Daarnaast vragen nieuwe ontwikkelingen zoals de elektrificatie van het mobiliteitssysteem en de verstedelijkingsopgaven voor additionele ruimte voor uitbreidingen van het energiesysteem. Deze bijdrage werkt de gevolgen van de energietransitie voor het ruimtelijk ordeningssysteem in relatie tot het energiesysteem uit. De nadruk ligt op pogingen om het ruimtelijk ordeningssysteem en het energiesysteem nader tot elkaar te brengen en te integreren. Een van de recente pogingen om dit te doen is het concept Regionale Energie Strategie (RES). We plaatsen dit concept in een historisch perspectief, waarmee we deze en eerdere pogingen om de twee werelden te integreren, begrijpen en duiden. Hiervoor gebruiken we een historische governance benadering, genaamd evolutionary governance theory. Volgens deze theorie acteren het ruimtelijke ordeningssysteem en het energiesysteem volgens een bepaalde eigen logica. De casus van de RES illustreert de moeilijkheden bij het eigen maken van de wederzijdse logica. Deze bijdrage concludeert dat het noodzakelijk is om het energiesysteem te verruimtelijken en het ruimtelijke systeem meer vanuit een energielogica in te richten. Een pleidooi voor strategische energieplanning, waarin het niet gaat om de strategische planning van het energiesysteem zelf, maar juist draait om de interactie tussen ruimtelijke ordening en het ontwerp van het energiesysteem. Trefwoorden: strategische energieplanning, regionale energiestrategie (RES), ruimtelijk ordeningssysteem, energiesysteem, energieplanologie
Auteurs
Martijn Gerritsen MSc. MA. & Dr. Ir. Henk-Jan Kooij – Radboud Universiteit; Dr. Alexander Woestenburg & Dr. Ir. Maarten van Blijderveen & NV Ir. Martijn Leseman – Alliander NV
Geiske Bouma (TNO)
Marije ten Kate (gemeente Rotterdam)
Brent Roobaert (Vereniging van de Vlaamse Provincies)
Marten Dugernier (Antea Groep)
Martijn van den Bosch (Woonin)
Maarten van Blijderveen - Opinie: Een methode voor strategische energieplanning – voorwaarde voor de energietransitie
Energie en ruimte hebben steeds meer met elkaar te maken. Er is meer ruimte nodig voor het duurzame energiesysteem dat we aan het bouwen zijn. Maar ook ruimtelijke ontwikkelingen, zoals mobiliteitshubs en de verstedelijking hebben impact op de energievoorziening. Een gezamenlijk ontwerp van het energiesysteem en de ruimte is essentieel om tot een goede en passende inrichting te komen en daarmee de energietransitie te verwezelijken. Deze strategische energieplanning gaat verder dan het vroegtijdig ophalen van ruimtelijke plannen en versnellen van vergunningstrajecten. Het zoveel mogelijk lokaal optimaliseren en balanceren van het energiesysteem vraagt om een innige vervlechting van de twee disciplines. Echter, de disciplines blijken grote moeite te hebben om tot elkaar te komen. [verwijzing naar paper Henk-Jan Kooij et al.] In dit opiniestuk onderbouwen we ons pleidooi door een methode te presenteren om strategische energieplanologie in de praktijk te brengen. Aan de hand van een praktijkvoorbeeld schetsen we welke dilemma’s kunnen ontstaan, welke randvoorwaarden op orde moeten zijn en welke keuzes we daarin te maken hebben. Trefwoorden: strategsiche energieplanning, energiesysteem, ruimtelijke ordening, energieplanologie
Auteurs: Dr. Ir. Maarten van Blijderveen – Alliander NV, & Dr. Alexander Woestenburg – Alliander NV, Ir. Martijn Leseman – Alliander NV, Martijn Gerritsen MSc. MA. – Radboud Universiteit, Dr. Ir. Henk-Jan Kooij – Radboud Universiteit