plandag 2022
rotterdam

Deelnemers 2023

Tot nu toe hebben de volgende personen zich opgegeven:

Ann Pisman (VO Departement Omgeving Vlaams Planbureau voor Omgeving) - Opinie: Quo vadis? Het ruimtelijk beleid in Vlaanderen zoekt het juiste spoor.

Het ruimtelijk beleid in Vlaanderen is zoekende. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) is ondertussen meer dan 25 jaar oud, en biedt niet meer het volledige antwoord op de huidige maatschappelijke uitdagingen. Begrippen als gezondheid, klimaatverandering, … komen in het RSV niet voor maar vormen op vandaag wel de kern van heel wat maatschappelijke discussies. De opvolger van het RSV, het Ruimtelijk Beleidsplan Vlaanderen raakt maar niet gefinaliseerd. Ondertussen zitten de beleidsmakers niet stil. Het valt op dat er op vandaag heel projectmatig wordt gewerkt. We werken vandaag onder andere aan de ‘Blue Deal’, aan ‘Meer Bos voor Vlaanderen’, aan ‘ZZS – Zeer Zorgwekkende Stoffen’, aan een oplossing voor het Stifstofprobleem en aan het ‘Vlaams Klimaatadaptatieplan’. En de lijst is zeker niet volledig. Deze thema’s worden vaak vanuit een transitiemanagement-aanpak aangevlogen. De overheid is hierbij op zoek naar bereidwillige partners die willen meewerken aan de oplossing van het probleem. De zogenaamde ‘niches’ worden benoemd en gestimuleerd om hun activiteiten verder te zetten en hopelijk op te schalen. Indien dit zou lukken zijn alle problemen opgelost? Drie vragen dringen zich op bij deze aanpak en vragen om reflectie vanuit de planningswereld. Hoe samenhang bekomen in deze vele projecten? Hoe niet alleen inzetten op niches maar ook echt komen tot aanpassingen van het regime door de overheid zelf? Wat is de rol van de ruimte en het ruimtelijk beleid binnen deze projectenstorm?

Ann Pisman (VO Departement Omgeving Vlaams Planbureau voor Omgeving) - Paper: Het slagen en falen van onthardingsprojecten in Vlaanderen: een systeemanalyse

Helena Bieseman, Ann Pisman, Marten Dugernier, Evy De Wilde, Yves Deweerdt Ontharden, zijnde het fysisch wegnemen van verharding op terrein waardoor de natuurlijke processen en functies van de bodem worden hersteld, is een bekende opgave in Vlaanderen en recent ook in Nederland en Europa. Zowel door Vlaams als lokaal beleid wordt ontharden naar voor geschoven als een noodzakelijke actie om de gevolgen van overmatige verharding in Vlaanderen te counteren. Zo zijn er de laatste jaren heel wat projecten en initiatieven opgestart die inzetten op ontharding. In een poging een overzicht te verkrijgen, zijn de vele initiatieven verzameld in een studieopdracht uitgevoerd door Antea (samen met VITO en GSJ). Hierin zijn de projecten geclassificeerd rond initiatieven die trachten te ontharden via regelgeving en vergunningverlening, initiatieven die ontharding stimuleren en faciliteren, initiatieven die inzetten op sensibilisatie en kennis en daarnaast zijn er concrete onthardingsprojecten op terrein. Deze laatste gaan doorgaans over onthardingsprojecten van wegenis, woonomgevingen, zones voor bedrijven of ontharding in de open ruimte. Gezien de complexiteit van de onthardingsproblematiek, was het niet voldoende om louter de verschillende initiatieven op te lijsten en te kijken welke succesvol zijn en welke niet. Tijdens een co-creatietraject is het systeem van ontharden geanalyseerd aan de hand van 4 causal loop diagrammen opgemaakt rond 4 verschillende verhaallijnen. Tijdens de sessies werd breed gekeken naar het ‘ruime instrumentarium voor ontharden’. Hierdoor zijn de verschillende variabelen en verbanden duidelijk geworden die ontharden in Vlaanderen bemoeilijken. Een belangrijke conclusie is dat in Vlaanderen verharden nog steeds per hectare evolueert, versus ontharden per m². Procedures en regelgeving zijn vandaag in grote mate afgestemd op verharden en niet op ontharden. Er wordt te weinig gebruik gemaakt van koppelkansen en sleutelmomenten om te ontharden, en er blijft een grote afhankelijkheid van pilootprojecten en subsidies, terwijl er meer gefaciliteerd en gestimuleerd moet worden.

Anneloes van Noordt (Departement Omgeving Brussel) - Paper: Integratie van warmteplanning in lokaal ruimtelijk beleid – transitiepad van Mechelen

Gemeenten zijn cruciaal als regisseurs van de warmtetransitie voor de gebouwde omgeving. Waar er in Nederland een duidelijk kader is opgelegd vanuit de hogere overheid, is in Vlaanderen de koppeling tussen energiebeleid en ruimtelijk beleid niet zo uitgesproken. Wel zijn er een aantal steden en gemeenten die hierin een voortrekkersrol hebben opgenomen. Zo zijn er in de stad Mechelen de laatste jaren een heel aantal hefbomen opgezet met het doel om een lokale warmtetransitie op gang te brengen, en dit zowel door de stad als door diverse Mechelse actoren. Deze paper brengt de initiatieven in beeld die focussen op warmteplanning en de integratie ervan in ruimtelijk beleid. Begin 2023 heeft de stad een aantal sleutelactoren samengebracht om via een transitiearena de lokale warmtetransitie te verbeelden. De paper zal kort de werkwijze en resultaten van de workshops toelichten, waarin het multi-level perspectief en de x-curve is toegepast en toekomstbeelden en transitiepaden zijn uitgetekend. Vervolgens zal de paper meer in detail ingaan op het transitiepad van de warmteplanning, waarin er werd gezocht welke cascade aan ruimtelijke instrumenten er ingezet kan worden om de radicale transitie rond warmte te realiseren. Tenslotte wordt het doorbraakproject van de Klimaatwijk Mechelse Vesten besproken waarin is verkend hoe ruimtelijke planningsprocessen en -instrumenten de uitrol van een warmtenet langs de bestaande stadsring mogelijk kunnen maken. De paper probeert uit de ervaringen in Mechelen algemene leerlessen te trekken en sluit af met een aantal kritische reflecties over de integratie van warmteplanning in ruimtelijk beleid in Vlaanderen en Nederland.

Bart Bomas (BVR adviseurs stedelijke ontwikkeling) - Paper: Circulaire transitie: ruimtelijke transformatie - Een ruimtelijk perspectief op CE

De transitie naar een circulaire economie (CE) betekent grote veranderingen voor de wijze waarop we produceren en consumeren. Een onderbelicht aspect van CE is de ruimtelijke opgave die hieraan verbonden is en de rol van ruimtelijke ordening en sturing. Zonder een ruimtelijk-economisch perspectief en bijpassende strategie voor de ruimtelijke ontwikkeling blijven circulaire doelen buiten bereik. In dit paper laten we aan de hand van vier praktijkvoorbeelden zien wat de ruimtelijke consequenties zijn van circulaire economie en hoe lessen uit de praktijk gebruikt kunnen worden voor verdere theorie- en beleidsvorming. Het gaat hierbij om het ontstaan van een nieuwe conceptualisering en ruimtelijke typologie van circulaire productieketens door middel van ruimtelijke schakels. Daarnaast is het samenbrengen van beleid en praktijk op regionaal schaalniveau noodzakelijk voor ruimtelijke sturing. Hiervoor hebben we een praktijkaanpak ontwikkeld die is opgebouwd uit een regionale ruimtelijke strategie als resultante van een multi-stakeholder aanpak waarin omgevingskwaliteit centraal wordt gesteld.

Auteurs: Bart Bomas (BVR), Jorick Boddeke (BVR), Jonas Kolenberg (JKDA), Luc Heestermans (Ecorys), Walter Hulsker (Ecorys)

Jorick (BVR adviseurs stedelijke ontwikkeling) - Paper: 1-2-3 circulaire ruimte; een ruimtelijk economisch perspectief op CE

Wat betekent circulaire economie ruimtelijk? De circulaire economie is meer dan klimmen op de R-ladder of het instellen van kringlopen. Circulair is een paradigmawisseling. Het transformeert het economische systeem en de ruimtelijke orde. Circulaire economie kan een impuls zijn voor een duurzame brede welvaartseconomie, binnen de grenzen van het sociaal fundament en het ecologische plafond. Maar zonder een bijpassende strategie voor de ruimtelijke ontwikkeling blijven circulaire doelen buiten bereik. Wij bepleiten een ruimtelijk-economisch perspectief op de circulaire economie, met succesfactoren zoals een atelieraanpak en verbeelding om dit complexe onderwerp hanteerbaar te maken voor een brede doelgroep. In dit paper laten we zien wat de ruimtelijke consequenties zijn van circulaire economie, mede aan de hand van ons ontwerpend onderzoek hierover in de provincie Zuid-Holland. We maken duidelijk dat de circulaire economie zowel een kwantitatieve ruimtevraag als een kwalitatieve ruimtevraag kent. Hiervoor reiken we ruimtelijke principes aan. Wij onderscheiden vier soorten circulaire ruimte die om ontwerpkracht vragen op verschillend schaalniveau – van hoofdstructuren tot ruimtelijke schakels. Vervolgens kunnen we in drie stappen toewerken naar maatwerkoplossingen: systeemanalyse, regiofocus, gebiedsontwerp. Dit ondersteunt een voortvarende aanpak van gelijktijdig opbouwen, ombouwen en afbouwen door het opschalen, clusteren en verbinden van circulaire functies tot circulaire economische ecosystemen.

Bart de Zwart (Hanzehogeschool Groningen) - Paper: De desemstarter van maatschappelijke transformatie

In deze paper verkennen we de rol van creatieve broedplaatsen als puntbronnen van stedelijke vernieuwing. Broedplaatsen voorzien in toegankelijke werkruimte en leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de culturele infrastructuur van de stad. Maar broedplaatsen zijn meer: hun kleinschalige, lokale werkwijze, met oog voor mens, materiaal en milieu maakt ze tot potentiële laboratoria voor maatschappelijk experiment. Broedplaatsen dragen bij aan leefbaarheid in buurten en creëren levendigheid in nieuwe gebiedsontwikkelingen. Ze bieden werkervaringsplekken die helpen om kansenongelijkheid terug te dringen, verbinden bevolkingsgroepen met culturele uitwisseling en werken aan burgerschap door publieksactiviteiten en vrijwilligersparticipatie. Broedplaatsen opereren buiten de systeemwereld en stellen deze op de proef. Ze zijn anders georiënteerd en anders georganiseerd. In het licht van de huidige grote transitievraagstukken lijkt deze onconventionele inrichting een krachtige troef. Als creatieve vrijhavens zijn broedplaatsen in staat om bestaande structuren uit te dagen en nieuwe toekomsten te verbeelden. Om deze impact in de volle breedte te waarderen schieten geïsoleerde outputindicatoren vaak tekort. De waarde van een broedplaats is meer dan de optelsom van bijdragen die ze levert aan sectorale deelbelangen maar zit juist in de verbinding. Het gaat niet alleen om direct meetbare opbrengsten, maar ook om indirecte en langetermijneffecten. Het ‘Waardenwiel’ is een nieuw instrument om greep te krijgen op deze meervoudige waardecreatie en een brug te slaan tussen de verbeeldingswereld en de systeemwereld. In deze paper bespreken we de theoretische uitgangspunten van het Waardenwiel en evalueren we de werking en toepasbaarheid ervan op basis van drie contexten waarin het model recentelijk is getest.

Daphné Roels - Opinie: Is systeemverandering de oplossing? Ja én nee.
De uitdagingen waarvoor ruimtelijke planning staat, zijn bekend. Of het nu gaat over klimaatopwarming of toenemende demografische druk, vrijwel iedereen is het erover eens dat het vijf voor twaalf is, zo niet vijf na twaalf. Planners trachten vanuit hun expertise en instrumentenkoffer in ruimtelijke beleidsplannen bij te dragen tot de herdenking van ons ruimtelijk systeem. Verderzetting van de Vlaamse lintbebouwing, dichttimmering van elke gebiedje dat juridisch als woonzone is bestemd, fiscaal gunstregime voor bedrijfswagens en onvoldoende middelen voor de uitbouw van een sterk openbaar vervoernet, fnuiken systeemverandering. Het gaat in de praktijk nog altijd om ‘business as usual’. Het lijkt wel het verhaal van de Titanic ondanks alle mooie intenties (0 ha bijkomend ruimtebeslag tegen 2040, weet u wel). Planners alleen kunnen het tij niet keren. Zij hebben niet de middelen noch het maatschappelijk mandaat. Hoe ons grondgebied wordt vormgegeven en gebruikt, is de resultante van vele actoren, elk met hun eigen belang en individuele drijfveren. Het ruimtelijk patroon in Vlaanderen weerspiegelt de individuele vrijheid, het absoluut eigendomsrecht en de hieruit voortvloeiende woonwensen die onze open ruimte verder versnipperen. Deze ‘waarden’ worden de Vlamingen met de paplepel ingegeven. Vanuit dit perspectief worden ruimtelijke beleidsplannen het voorwerp van een juridische screening en weerspiegelen zij veeleer een juridisch haalbaar plan dan een ambitieus toekomstplan dat aan de geschetste uitdagingen een antwoord biedt. Het ‘verjuridiseren” van de ruimtelijke planning is een feit. Binnenkort zullen het nog de advocaten zijn die de ruimtelijke beleidsplannen opmaken. Is systeemverandering de oplossing? Ja én nee.
Auteurs: Paul Wuillaume, Fien Batens, Daphné Roels
Fien Batens - Opinie: Is systeemverandering de oplossing? Ja én nee.
De uitdagingen waarvoor ruimtelijke planning staat, zijn bekend. Of het nu gaat over klimaatopwarming of toenemende demografische druk, vrijwel iedereen is het erover eens dat het vijf voor twaalf is, zo niet vijf na twaalf. Planners trachten vanuit hun expertise en instrumentenkoffer in ruimtelijke beleidsplannen bij te dragen tot de herdenking van ons ruimtelijk systeem. Verderzetting van de Vlaamse lintbebouwing, dichttimmering van elke gebiedje dat juridisch als woonzone is bestemd, fiscaal gunstregime voor bedrijfswagens en onvoldoende middelen voor de uitbouw van een sterk openbaar vervoernet, fnuiken systeemverandering. Het gaat in de praktijk nog altijd om ‘business as usual’. Het lijkt wel het verhaal van de Titanic ondanks alle mooie intenties (0 ha bijkomend ruimtebeslag tegen 2040, weet u wel). Planners alleen kunnen het tij niet keren. Zij hebben niet de middelen noch het maatschappelijk mandaat. Hoe ons grondgebied wordt vormgegeven en gebruikt, is de resultante van vele actoren, elk met hun eigen belang en individuele drijfveren. Het ruimtelijk patroon in Vlaanderen weerspiegelt de individuele vrijheid, het absoluut eigendomsrecht en de hieruit voortvloeiende woonwensen die onze open ruimte verder versnipperen. Deze ‘waarden’ worden de Vlamingen met de paplepel ingegeven. Vanuit dit perspectief worden ruimtelijke beleidsplannen het voorwerp van een juridische screening en weerspiegelen zij veeleer een juridisch haalbaar plan dan een ambitieus toekomstplan dat aan de geschetste uitdagingen een antwoord biedt. Het ‘verjuridiseren” van de ruimtelijke planning is een feit. Binnenkort zullen het nog de advocaten zijn die de ruimtelijke beleidsplannen opmaken. Is systeemverandering de oplossing? Ja én nee.
Auteurs: Paul Wuillaume, Fien Batens, Daphné Roels
Paul Wuillaume - Opinie: Is systeemverandering de oplossing? Ja én nee.
De uitdagingen waarvoor ruimtelijke planning staat, zijn bekend. Of het nu gaat over klimaatopwarming of toenemende demografische druk, vrijwel iedereen is het erover eens dat het vijf voor twaalf is, zo niet vijf na twaalf. Planners trachten vanuit hun expertise en instrumentenkoffer in ruimtelijke beleidsplannen bij te dragen tot de herdenking van ons ruimtelijk systeem. Verderzetting van de Vlaamse lintbebouwing, dichttimmering van elke gebiedje dat juridisch als woonzone is bestemd, fiscaal gunstregime voor bedrijfswagens en onvoldoende middelen voor de uitbouw van een sterk openbaar vervoernet, fnuiken systeemverandering. Het gaat in de praktijk nog altijd om ‘business as usual’. Het lijkt wel het verhaal van de Titanic ondanks alle mooie intenties (0 ha bijkomend ruimtebeslag tegen 2040, weet u wel). Planners alleen kunnen het tij niet keren. Zij hebben niet de middelen noch het maatschappelijk mandaat. Hoe ons grondgebied wordt vormgegeven en gebruikt, is de resultante van vele actoren, elk met hun eigen belang en individuele drijfveren. Het ruimtelijk patroon in Vlaanderen weerspiegelt de individuele vrijheid, het absoluut eigendomsrecht en de hieruit voortvloeiende woonwensen die onze open ruimte verder versnipperen. Deze ‘waarden’ worden de Vlamingen met de paplepel ingegeven. Vanuit dit perspectief worden ruimtelijke beleidsplannen het voorwerp van een juridische screening en weerspiegelen zij veeleer een juridisch haalbaar plan dan een ambitieus toekomstplan dat aan de geschetste uitdagingen een antwoord biedt. Het ‘verjuridiseren” van de ruimtelijke planning is een feit. Binnenkort zullen het nog de advocaten zijn die de ruimtelijke beleidsplannen opmaken. Is systeemverandering de oplossing? Ja én nee.
Auteurs: Paul Wuillaume, Fien Batens, Daphné Roels
David Evers (Planbureau voor de Leefomgeving) - Opinie: Verstedelijking afbouwen: nooit of nu!

Na 20 jaar decentralisatie, deregulering en sanering van de nationale ruimtelijke ordening zwaait de slinger terug. Een nieuwe Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is aangesteld om het verdwijnen van VROM ongedaan te maken, het mislukte programma ‘Mooi Nederland’ is herrijzen en een nieuwe Nota Ruimte moet de schade van de oude repareren. Nederland begint aan een grote verbouwing deels aangestuurd vanuit Den Haag: er moeten 900.000 woningen voor 2030 komen, er moet ruimte gevonden worden voor windmolens en zonneakkers, de klimaatadaptatie moet beter en het landelijk gebied moet op de schop. Tegelijkertijd wordt er in Brussel gewerkt aan een voorstel voor een Bodemgezondheidswet met een doelstelling om tegen 2050 de netto verstedelijking tot nul af te bouwen (NNLT: no net land take). Dit roept allerlei vragen op voor de Nederlandse verbouwing. Wat is de waarschijnlijk uitwerking van NNLT en hoe pakt dat uit voor Nederland? Hoeveel heeft Nederland verstedelijkt in de afgelopen decennia en wat zijn de verwachtingen voor de toekomst? Hoe kan Nederland aan een NNLT beleid voldoen? In hoeverre is NNLT een kans of een bedreiging voor de ruimtelijke ordening? Hoe staan de diverse ruimtelijke relevante sectordepartementen tegenover deze maatregel? Hoe denkt het vak zelf over NNLT? En wat kan Nederland van Vlaanderen leren die een vergelijkbare doelstelling (Bouwshift) heeft?

Floor Vandevenne (Departement Omgeving Brussel) - Paper: Het verhaal van bomen (kappen) in Vlaanderen: wat bomen en ijsbergen gemeenschappelijk hebben
Bomen spelen een sleutelrol bij verschillende maatschappelijke uitdagingen. Net zoals ijsbergen, doen ze veel meer dan het zichtbare topje of de kruin doet vermoeden. Het zijn natuurlijke en gratis airco’s, ze zuiveren de lucht, zorgen ondergronds voor koolstofopslag en biodiversiteit en vervullen een landschappelijke of sociale rol in dorpen en steden. Bovendien geven ze een groen tegengewicht aan het toenemend ruimtebeslag in Vlaanderen, iets wat men tijdens de coronacrisis aan den lijve kon ondervinden. Toch verdwijnen bomen nog vaak ten voordele van andere ruimteclaims. Uit een screening van de vergunningaanvragen van de afgelopen dertig jaar in Vlaanderen blijkt dat kapaanvragen nauwelijks geweigerd worden. In driekwart van de gevallen gaat het over bomen in private tuinen. Ruim 12 % van Vlaanderen bestaat uit tuinen, dit is ongeveer de oppervlakte aan bos- en natuurgebied samen. Burgers en vergunningverleners drukken vandaag dan ook een belangrijke stempel op het bovengronds ruimtegebruik. In deze paper onderzoeken we de historiek en drijfveren achter het kappen van bomen in Vlaanderen en analyseren we wat een omslag in het denken en doen van burgers en (lokale) besturen belemmert. Kan inspiratie uit het systeemdenken (ijsbergmodel) gehaald worden om scherper te krijgen welke ingrepen werken, en op welk niveau? Of met andere woorden, pakken we het ‘onzichtbaar deel’ van de ijsberg of ‘boom’ (onze normen, waarden en oude gewoontes) voldoende aan?
Veerle Strosse (Departement Omgeving Brussel) - Paper: Het verhaal van bomen (kappen) in Vlaanderen: wat bomen en ijsbergen gemeenschappelijk hebben
Bomen spelen een sleutelrol bij verschillende maatschappelijke uitdagingen. Net zoals ijsbergen, doen ze veel meer dan het zichtbare topje of de kruin doet vermoeden. Het zijn natuurlijke en gratis airco’s, ze zuiveren de lucht, zorgen ondergronds voor koolstofopslag en biodiversiteit en vervullen een landschappelijke of sociale rol in dorpen en steden. Bovendien geven ze een groen tegengewicht aan het toenemend ruimtebeslag in Vlaanderen, iets wat men tijdens de coronacrisis aan den lijve kon ondervinden. Toch verdwijnen bomen nog vaak ten voordele van andere ruimteclaims. Uit een screening van de vergunningaanvragen van de afgelopen dertig jaar in Vlaanderen blijkt dat kapaanvragen nauwelijks geweigerd worden. In driekwart van de gevallen gaat het over bomen in private tuinen. Ruim 12 % van Vlaanderen bestaat uit tuinen, dit is ongeveer de oppervlakte aan bos- en natuurgebied samen. Burgers en vergunningverleners drukken vandaag dan ook een belangrijke stempel op het bovengronds ruimtegebruik. In deze paper onderzoeken we de historiek en drijfveren achter het kappen van bomen in Vlaanderen en analyseren we wat een omslag in het denken en doen van burgers en (lokale) besturen belemmert. Kan inspiratie uit het systeemdenken (ijsbergmodel) gehaald worden om scherper te krijgen welke ingrepen werken, en op welk niveau? Of met andere woorden, pakken we het ‘onzichtbaar deel’ van de ijsberg of ‘boom’ (onze normen, waarden en oude gewoontes) voldoende aan?
Geoffrey Vanderstraeten (Departement Omgeving Brussel) - Paper: De transitie zal rechtvaardig zijn, of ze zal niet zijn - Hoe maken we ruimtelijke transities sociaal rechtvaardig en liefst ook een beetje leuk voor iedereen
De uitdagingen voor onze leefomgeving zijn groot. Open ruimte verdwijnt nog steeds en de verharding neemt toe. Het klimaat wordt steeds grilliger en Vlaanderen moet zich beter wapenen tegen hitte, droogte en wateroverlast bij intense regenval. De tijd dringt om de slechte toestand van natuur te verbeteren en ervoor zorgen dat het aantal soorten planten en dieren weer toeneemt. Vlaanderen beschikt over een duidelijk lange termijnperspectief dat is verwoord in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) en het Vlaams Klimaatadaptatieplan (VAP). Vlamingen weten in welke richting hun omgeving moet evolueren. Steden, industriezones en landelijke gebieden zullen de komende decennia stevige transformaties ondergaan om toekomstuitdagingen het hoofd te bieden. Het is geen geheim dat niet alle groepen binnen de samenleving hiervoor staan te springen. De vooropgestelde veranderingen kunnen immers ingrijpen op de manier waarop mensen leven. Soms zijn ook stevige investeringen nodig in privaat eigendom of in de bedrijfsvoering van ondernemers. Deze veranderingen kunnen bepaalde groepen in de samenleving pijn doen. Toch is het belangrijk dat iedereen wil én kan meestappen naar de omgeving van morgen. Binnen ‘Omgeving voor de toekomst’ (één van de zeven transitieprioriteiten binnen de Vlaamse Strategie voor Duurzame Ontwikkeling) is daarom een initiatief opgestart om samen met partners te verkennen hoe de transitie sociaal rechtvaardig kan. Zodat iedereen kan profiteren van een duurzame leefomgeving. We moeten vroegtijdig inschatten wie de verliezers kunnen zijn van verandering zodat beleidsmaatregelen juist ook voor hen betekenisvol kunnen zijn en waar nodig ook kunnen onderzoeken hoe de rekening eerlijk kan worden verdeeld.
Igor Struyf (Departement Omgeving Brussel) - Paper: Ruimtelijke (wan)ordening in Vlaanderen. Systemische perspectieven op de ruimte – die in transitie is?
De ons omringende fysieke ruimte en hoe we haar (wan)ordenen – in (meer) verstedelijkt dan wel in (meer) landelijk gebied – bepaalt sterk en op uiteenlopende manieren hoe we – in de nabije en in de verdere toekomst – kunnen en zullen wonen, in onze energie- en voedselbehoeften voorzien, werken, economische activiteiten ontplooien, ons verplaatsen, ons ontspannen, enzovoort. Of we onze fysieke (leef)omgeving in Vlaanderen niet of wel gepast en toekomstbestendig ordenen, is zowel direct als indirect heel bepalend voor of we onze ambities op vlak van leefmilieu, natuur en ruimtelijke kwaliteit tijdig en veralgemeend (kunnen) realiseren. In Vlaanderen stijgt het ruimtebeslag – zijnde de ruimte ingenomen door onze ‘nederzettingen’ voor huisvesting, industriële en commerciële activiteiten, transportinfrastructuur, en recreatie onder meer – al decennialang. In 2019 werd deze toename nog officieel bepaald op 5,1 hectare per dag. Vlaams beleidsdoel is om deze stijging tegen 2025 tot 3 hectare te verminderen en tegen 2040 tot 0 te herleiden. Deze paper bekijkt en analyseert aan de hand van twee analysekaders hoe de ruimtelijke (wan)ordening in Vlaanderen de fysieke ruimte vormgeeft (het ruimtebeslag beïnvloedt). In eerste instantie brengt de X-curve in kaart enerzijds welke factoren de ruimtelijke wanordening als ‘regime’ nog steeds in stand houden en anderzijds welke mogelijk wijzen op ‘regimeverandering’. Bijkomend helpt de Ijsberg-figuur van Meadows deze bepalende factoren ‘hiërarchisch’ te duiden in termen van mentale modellen, onderliggende (infra)structuren, kenmerkende patronen en mechanismen, en ‘oppervlakkige’ gebeurtenissen en evoluties.
Jürgen Van Acker (Urban Tractor) - Paper: Een gesprek met artificiële intelligentie over de toekomst van ruimtelijke planning.
Dezer dagen is de relatie tot het beleid moeilijk, de structureel verplichte schizofrenie was nog nooit zo groot: je moet op een welbepaalde heel voorzichtige manier spreken tegen het politico-administratieve complex, terwijl er steeds meer open gesproken wordt tussen aannemers, ingenieurs en architecten, en daarnaast moet je ook heel voorzichtig zijn met de data die je uitwisselt met administraties, terwijl er nog nooit zoveel data werd uitgewisseld tussen de effectieve productie-actoren. Voor mij als stedenbouwkundig jurist en co-bouwheerdienstenverlener, die tegelijk met beleid, met investeerders en met productie-actoren werkt, is het moeilijk om op de werkvloer een echt goed gesprek te hebben over de toekomst van de ruimtelijke planning. Dus zocht ik soelaas bij de tweede keuze, nee, niet de psychiater, maar artificiële intelligentie. OpenAI levert taalmodeltechnologie die leert van gecureerde input die door de ontwikkelaars wordt geleverd én van niet-gecureerde input uit interacties met gebruikers, waarbij het gebruik relatief drempelloos is in de Westerse wereld. Dit is geen veronderstelling, maar bleek uit het gesprek, tenslotte wilde ik ook weten met wie ik een gesprek had, en of dit zinvol kon zijn. Ik wilde ook weten of er een participatief synthetiserend element in zat, gelet op de input van miljoenen gebruikers. Het gesprek, dat ik analyseer in mijn paper, ging over de noden van de ruimtelijke planning naar de toekomst toe, en was uiterst informatief, een eye-opener!
Kersten Nabielek (PBL) - Praktijkbespreking: Nederland 2050: vier scenario’s als hulpmiddel voor toekomstbestendig ruimtelijk beleid
Nederland staat voor grote opgaven op het gebied van de leefomgeving. Daarbij gaat het niet alleen om traditionele opgaven, zoals ruimte voor wonen, werken, verplaatsen en voorzieningen en behoud van milieukwaliteit en landschappelijke kwaliteit, maar ook om transities: ingrijpende veranderingen die nodig zijn om klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en grondstoffenschaarste te voorkomen of tegen te gaan. Deze opgaven hebben een grote ruimtelijke impact en vragen om goed afgestemde keuzes in het ruimtelijk beleid om alle schaalniveaus. Met de recent gepubliceerde scenariostudie ‘Ruimtelijke Verkenning 2023’ biedt het PBL vier scenario’s voor de mogelijke ruimtelijke inrichting van Nederland in 2050. De scenario’s laten zien dat de transities op basis van verschillende normatieve uitgangspunten anders uit kunnen zien. Inzichten die de vier scenario’s bieden kunnen met name van nut zijn voor bestuurders, beleidsmakers en ruimtelijke experts die betrokken zijn bij nationale trajecten als de aanscherping van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de doorvertaling ervan naar de regionale schaal (NOVEX), alsook bij sectorale trajecten en lokale projecten waarin ruimte een grote rol speelt. De scenario’s kunnen als hulpmiddel in gesprekken en werksessies worden gebruikt om verschillende ruimtelijke opties te verkennen, keuzes te maken, prioriteiten te stellen, mogelijke combinaties van elementen uit verschillende scenario’s te bespreken, en paden in de tijd uit te zetten. In deze praktijkbespreking geven we een korte toelichting hoe de scenario’s ontwikkeld zijn, wat de belangrijkste kenmerken per scenario zijn en hoe de scenario’s in de praktijk toegepast kunnen worden.
Linda Carton (Radboud Universiteit) - Opinie: Een nationaal Scenario project over ons toekomstige stedelijk en landelijk gebied en landschap is nodig. Met een écht lange-termijn visie voor over 100 jaar, inclusief backcasting waar we in 2050 willen staan.
In de afgelopen 20 jaar is de ruimtelijke planning in Nederland gedepolitiseerd en vooral door een financieel-economische bril bekeken. In 2020 werd de nieuwe lange termijnvisie voor de Nederlandse ruimtelijke planning vastgesteld op nationaal niveau. Het was een vrij geruisloze stap, de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en publicatie in de Staatscourant in september 2020. Echter, een écht lange-termijn perspectief biedt deze NOVI niet. De zeespiegelstijging is nog geen issue genoemd en het debat daarover wordt niet aangekaart. Energie staat weliswaar op prioriteit nummer één, maar het is vooral een proces-commitment. De uitwerking moet gaan plaatsvinden in de regio. Daar moeten de moeilijke besluiten genomen worden: Waar gaan we lokale energie uit wind, zon en water winnen? En waar gaan we stikstofemissies verminderen omdat onze natuur, bodem en waterkwaliteit op het spel staan? De vraag of we anti-cyclisch ruimtelijk beleid moeten maken, of werk maken van spreiding van spillover effecten naar de rest van Nederland buiten de Randstad, die maatschappelijke debatten en dialoog blijven uit: de vragen worden eenvoudigweg niet gesteld. Terwijl water, bodem, zeespiegel, en ook investeringen in steden en banengroei trends laten zien waarop we kunnen anticiperen. Een écht lange-termijn termijn visie voor Nederland maken is nodig, om de juiste vragen te stellen, om 100 jaar vooruit te kijken, om anti-cyclisch te kunnen bijsturen, en om het debat hierover weer met elkaar te voeren; zowel onder vakgenoten, als met gewone burgers.
Martijn de Gruijter (Hanzehogeschool Groningen) - Praktijkbespreking: Van afbouw via opbouw naar herontwikkeling: de centrumgarage in Groningen
Onderzoek naar binnensteden is één van de kernthema’s binnen het lectoraat Vastgoed van de Hanzehogeschool Groningen. Vitale binnensteden worden gekenmerkt door authenticiteit, duurzaamheid, inspirerende (historische) architectuur, cultuur en een gevarieerd aanbod aan functies op het vlak van wonen, werken, winkelen en verblijven. In deze praktijkbespreking wordt gekeken naar een specifiek deel van de binnenstad van Groningen, pal achter één van de bekendste pleinen van de stad, de Vismarkt. Dit centraal gelegen gebied wordt nauwelijks bezocht door bezoekers van de binnenstad en is een plek met veel (sociale) onveiligheid en andere leefbaarheidsproblemen. In ditzelfde gebied staat een vijflaagse autoparkeergarage uit de jaren ’70; een typisch relict uit een tijd dat cityvorming en automobiliteit als noodzakelijke vernieuwingen werden gezien voor de historische binnenstad. In 2024 zal deze parkeergarage in eigendom zijn van de gemeente Groningen en met het oog op het afbouwen van automobiliteit in binnensteden wordt deze locatie dan herontwikkeld: de parkeerfunctie verdwijnt. Een dergelijke grote heronwikkeling in een buurt waar de leefbaarheid onder druk staat vereist een gebiedsbrede benadering. In nauwe samenwerking met de gemeente Groningen zijn bewoners en ondernemers bevraagd over hun persoonlijke ervaringen met het dagelijks leven en ondernemen in de buurt. In combinatie met veldwerk door studenten Vastgoedkunde zijn verrassende en bruikbare inzichten verkregen over de kansen en bedreigingen voor de transformatie. De praktijkbespreking focust enerzijds op hoe een dergelijke herontwikkelingslocatie een impuls kan geven aan de binnenstad en anderzijds hoe deze ontwikkelopgave methodisch benaderd kan worden met inzet van onderwijs en onderzoek vanuit een hogeschool.
Sjoerd Krijnen en Keya Hovens (Gemeente Den Haag) - Opinie: De mobiliteitstransitie is een gedragstransitie
Standpunt: het realiseren van een mobiliteitstransitie vergt nieuwe vaardigheden en processen binnen onze planologische discipline, gericht op menselijk gedrag. Zoals veel grotere steden heeft Den Haag veel opgaven en uitdagingen die een claim op de openbare ruimte doen. Den Haag groeit de komende decennia fors qua inwoners en werkgelegenheid binnen de bestaande stadsgrenzen. Verdichting is dus noodzakelijk. Dit levert meer verplaatsingen en mobiliteit op. Autonome groei van de mobiliteit levert knelpunten op in ruimtegebruik en leefbaarheid. Daarom werkt Den Haag aan een mobiliteitstransitie die onder andere ruimte efficiënte vervoerswijzen beoogt, waarbij de menselijke maat centraal staat. Zo ontstaat letterlijk en figuurlijk ruimte om de leefbaarheid in de stad te vergroten. In de Strategie Mobiliteitstransitie Den Haag 2040 worden drie niveaus in het mobiliteitssysteem onderscheiden: infrastructuur, vervoersmiddelen en reizigers. In de planologie wordt gebruikelijk met name op infrastructuur en vervoersmiddelen ingezet om te sturen op mobiliteitsgebruik. Ingrepen hierin worden over het algemeen gekenmerkt door langdurige en kostbare processen. Om de noodzakelijke transitie door te zetten en te versnellen moet op alle borden geschaakt worden. Dus ook – en misschien wel vooral- op het bord van de reiziger. Draagvlak vanuit motivatie van reizigers om andere vervoerskeuzen te maken is nodig. Den Haag zoekt daarom naar middelen om meer zicht en grip te krijgen op reizigersgedrag en – behoefte, om samen met de reizigers tot passende vervoersoplossingen te komen die bijdragen aan de transitie. Wat vraagt dit van onze discipline? Welke expertise en vaardigheden zijn nodig om hier op in te kunnen spelen? Observatie en analyse van gedrag kunnen tot waardevolle inzichten en input voor ontwerp leiden. Dit vraagt om kennis van menselijke gedragspatronen, een open en flexibele houding, tussentijds monitoren en bijsturen en om kunnen gaan met onzekerheden. We geven onze visie hierop, gebaseerd op onze eerste ervaringen in Den Haag.
Tessa Kooi (Public Mediation) - Paper: Walgeluk? Een gesprek over leefbaarheid in het Wallengebied
Zaterdagavond op de Amsterdamse Wallen. Toeristen lallen langs de ramen, over een tapijt van vertrapte plastic bekers. Van buitenaf lijkt het net een festivalterrein, maar in deze buurt wonen en werken ook mensen. Leefbaar kan je het gebied niet noemen. Daarom heeft het Stadsdeel Centrum met de Aanpak Binnenstad verschillende maatregelen afgekondigd om de overlast te verminderen. Daarnaast is het Leefbaarheidspanel de Wallen in het leven geroepen, waarin bewoners en ondernemers uit het Wallengebied samen aan voorstellen werken om de leefbaarheid te vergroten. In dit paper delen wij onze ervaringen hoe je een dergelijk panel leuk en interessant maakt en houdt. Een burgerpanel brengt inhoudelijke verrijking, levert een nieuwe kijk op problemen in een buurt en draagt bij aan een rechtvaardige ruimtelijke transitie. Onze voornaamste bevinding is dat als je panelleden echt serieus neemt, ze enthousiast meedoen. Doe je dat onvoldoende, dan zullen ze afhaken. Wat wij bedoelen met serieus nemen werken we uit aan de hand van vier niveaus; 1. Bestuurders moeten uitspreken dat zij het panel ondersteunen en dat suggesties van het panel op bestuurlijk niveau serieus overwogen worden. 2. Je moet erkenning en concrete terugkoppeling geven aan de input van het panel. Duidelijke kaders zijn cruciaal, zodat het panel realistische voorstellen kan doen. 3. De organisatie en inrichting moeten flexibel zijn: pas de werkvorm aan op de input van het panel. De besproken onderwerpen moeten leidend zijn in de opbouw van sessies. 4. Wees gedurende het proces transparant over tussentijdse ontwikkelingen en koppel deze terug.
Tara Op de Beeck (UAntwerpen) - Paper: Opschalen en versnellen van stedelijk adaptatie! Met innovatieve financiering?

De gevolgen van klimaatverandering worden elk jaar steeds extremer. De records qua heetste, droogste of natste – dag, maand, seizoen, of jaar worden schering en inslag verbroken en de gevolgen zijn gekend; overstromingsrampen, hittestress,… . Als ruimtelijke remedie om deze negatieve gevolgen te milderen, worden groenblauwe infrastructuren of natuurgebaseerde oplossingen voorgeschreven om adaptieve steden te creëren. Naast weerbaarheid bieden deze infrastructuren ook tal van andere ‘co-benefits’ zoals een toename van biodiversiteit, recreatieve mogelijkheden, gezondheidsvoordelen,… . In de praktijk blijkt het transformeren van onze stedelijke ruimtes tot groene adaptieve oases op meerdere barrières te botsen. Vooral het gebrek aan publieke middelen is een belangrijk knelpunt in deze transformatie opgave. Vanuit het FWO-SBO project InnoFiNS (Innovatieve financiering voor Natuurgebaseerde oplossingen) wordt interdisciplinair onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van innovatieve vormen van financiering voor groenblauwe infrastructuren. Vooral de mogelijkheid om ‘private’ middelen in te zetten als aanvulling op publieke middelen wordt onderzocht in functie van het opschalen en versnellen van klimaatadaptieve acties. Binnen een context van vier Urban Living Labs (Genk, Turnhout, Antwerpen en Zuid-West-Vlaanderen) worden over een periode van 4 jaar financieringsconcepten voorgelegd, afgetoetst, aangepast,… om uiteindelijk co-creatief business modellen te ontwikkelen. In deze paper wordt, anderhalf jaar na aanvang van het onderzoek, een stand van zaken opgemaakt. Op basis van gesprekken, interviews, workshops en literatuuronderzoek worden 5 ‘lessons learned’ gepresenteerd. Ze dienen als basis voor de verdere zoektocht binnen InnoFiNS naar structurele vormen van innovatieve financiering in functie van adaptieve steden, en de rol die planning hierin moet opnemen.

Jonas Kolenberg (JKDA) - Paper: 1-2-3 circulaire ruimte; een ruimtelijk economisch perspectief op CE

Wat betekent circulaire economie ruimtelijk? De circulaire economie is meer dan klimmen op de R-ladder of het instellen van kringlopen. Circulair is een paradigmawisseling. Het transformeert het economische systeem en de ruimtelijke orde. Circulaire economie kan een impuls zijn voor een duurzame brede welvaartseconomie, binnen de grenzen van het sociaal fundament en het ecologische plafond. Maar zonder een bijpassende strategie voor de ruimtelijke ontwikkeling blijven circulaire doelen buiten bereik. Wij bepleiten een ruimtelijk-economisch perspectief op de circulaire economie, met succesfactoren zoals een atelieraanpak en verbeelding om dit complexe onderwerp hanteerbaar te maken voor een brede doelgroep. In dit paper laten we zien wat de ruimtelijke consequenties zijn van circulaire economie, mede aan de hand van ons ontwerpend onderzoek hierover in de provincie Zuid-Holland. We maken duidelijk dat de circulaire economie zowel een kwantitatieve ruimtevraag als een kwalitatieve ruimtevraag kent. Hiervoor reiken we ruimtelijke principes aan. Wij onderscheiden vier soorten circulaire ruimte die om ontwerpkracht vragen op verschillend schaalniveau – van hoofdstructuren tot ruimtelijke schakels. Vervolgens kunnen we in drie stappen toewerken naar maatwerkoplossingen: systeemanalyse, regiofocus, gebiedsontwerp. Dit ondersteunt een voortvarende aanpak van gelijktijdig opbouwen, ombouwen en afbouwen door het opschalen, clusteren en verbinden van circulaire functies tot circulaire economische ecosystemen.

Jan Schreurs (KU Leuven) - Paper: ‘Landschap’ als denkbeeld: de toekomst vertellen en verbeelden

Systeemverandering begint met nieuwe of vernieuwde visies. Anders kijken gaat vooraf aan anders handelen. Dat handelingsvermogen wordt geactiveerd via denkbeelden en concepten. Metaforen zijn krachtige en specifieke instrumenten om anders te kunnen kijken. Hun vervreemdend effect verdrijft gewoontes uit de blik; hun analoog karakter (her)oriënteert die blik. Collectieve heroriëntatie kan transities in het systeem tot stand brengen omdat veranderingen in elkaars verlengde zullen liggen. Twee jaar ervaring als projectregisseur in Beringen, een kleine Vlaamse stad, dient als basis voor een aantal reflecties over een dergelijke aanpak ten bate van een regimeverandering. De opdracht: samenhang brengen in disparate plannen, projecten en ingrepen. De methode: een gedeeld narratief ontwikkelen rond een kwaliteitstafel waar kwesties en kansen, concepten en acties ter sprake komen. De visie: een gedeelde kijk op de toekomst laten voortleven in een denkbeeld. De strategie: van be-MINE naar ‘zorg voor mijn-landschap’. De werkwijze: sociaal-ruimtelijke kwaliteiten benoemen aan de hand van ontwerpend onderzoek. Het resultaat: groeiende ambitie. Conclusie: niet een drastische breuk met het oude is de belangrijkste factor om tot een gedeelde nieuwe kijk te komen, maar samen zoeken in wat bestaat, naar aanknopingspunten voor verandering. Dat veronderstelt innovatieve verbeelding, ondersteunde uitwerking, volgehouden doorwerking en veel tijd.

Tristan Claus (KU Leuven) - Paper: Mijn huis mijn recht: de vertaling van individuele belangen in generieke regelgeving

Kort door de bocht gesteld, hebben lokale besturen in Vlaanderen alle instrumenten in handen om een kwalitatieve stads- en plattelandsontwikkeling te garanderen. Als basis hebben zij de gewestplannen, die een ruimtelijk kader vormen voor de beoordeling van bouwvergunningen in de vorm van gebiedsdekkende bestemmingsplannen. Vervolgens hebben zij uitvoeringsplannen om die bestemmingen te verfijnen of wijzigen, overeenkomstig de langetermijnvisies in structuurplannen en beleidsplannen. Maar dat is buiten de regelgeving gerekend. Als bestemmingsplannen ontwikkelingen te zeer beperken, biedt die immers een brede reeks uitzonderingen. Zo hebben eigenaars van gebouwen met een gebruik dat niet in overeenstemming is met de bestemming (lees: zonevreemd) het fundamentele recht die gebouwen te verbouwen, te herbouwen of uit te breiden. Eigenaars mogen zelfs de functie van hun gebouwen wijzigen naar een geheel andere, zonevreemde functie. En dat zijn maar enkele voorbeelden uit de meer dan duizend bladzijdes tellende Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Kortom, waar strategische planning een zorgvuldig georkestreerde symfonie is, klinkt de regelgeving eerder als een luidruchtige bouwwerf. Deze paper toont aan hoe de belangen van een kleine groep grondeigenaars via verschillende invloedkanalen een vertaling hebben gekregen in generieke regelgeving. De eerste invloedkanalen die daarbij zichtbaar zijn, zijn de wekelijkse zitdagen van parlementsleden, ministers, burgemeesters en schepenen met burgers. Ten tweede zijn er de belangengroepen die bij parlementsleden en regeringskabinetten hebben gelobbyd voor een uitbreiding van de eigendomsrechten van hun leden. Het laatste invloedkanaal heeft betrekking op de media. Door zonevreemde gebouwen als illegale sloopobjecten te framen, hebben zij het draagvlak voor ruimtelijke restricties gehypothekeerd.

Isolde Vandemoortele - Paper: The Craftsmanship of facilitating the Cocreation of a Habitat. A Case of agroecological Urbanism.

Facilitating bottom-up initiatives and connecting them and local needs to the dynamics of transition, are among the challenges today’s planners face. The social aspect of sustainability is crucial. From my long-term experience as a community worker within contexts of spatial renewal projects, I see several issues with the container concept of participation and the way it is often used in the spatial field. First of all, participation is often seen as nothing more than an extra box to check. Secondly, participation is often reduced to methods whereas it should be regarded as a process. Third, speed, lingo and fragmentation are rarely in line with a thorough participatory process. Next, in general community building is overlooked as an essential aspect of participation. And finally, although the qualitative output of participatory processes is less tangible and obvious than the output of mere material spatial design processes, facilitating participatory processes and community building entail -just like planning and design- craftsmanship and specific insights, skills and talents. This brings me to the question I want to address: In this decade of action, how can we facilitate bottom-up initiatives and what kind of professionals are required to connect these initiatives to the needed structural transition? I will look for clues to this subject by analysing an agroecological project in the Northern fringe of the Brussels Capital Region and I will do so with the interdisciplinary perspective of a social and spatial professional.

Jonas Knapen (a2o Hasselt/Brussel) - Paper: Onderhandelingsstedenbouw: Public Value Capturing in de (ontwerp)praktijk

Maatschappelijke, economische, demografische veranderingen en klimaatverandering maakten stedenbouw en ruimtelijke planning in West-Europa de voorbije decennia steeds meer gecompliceerd. Met deze toenemende complexiteit wijzigen ook de verhoudingen tussen de overheid en private markt en wordt gezocht naar alternatieve ontwikkelingsmodellen zoals publiek-private samenwerkingen of het werken met ontwikkelingslasten in de vorm van Public Value Capturing (PVC). Hoewel deze eerste variant in de Vlaamse context al ruim werd toegepast en beschreven, blijft het debat over het werken met ontwikkelingslasten (PVC) eerder stil. De bestaande niet-onderhandelbare ontwikkelingslasten (NNDO) zoals de planbatenheffingen bij bestemmingswijziging missen aan slagkracht om tot een strategisch en sociaal rechtvaardiger ontwikkelingsmodel te komen. In toenemende mate zetten lokale overheden bijgevolg in op een rechtstreekse onderhandeling over ontwikkelingslasten (NOD) met de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Door het gebrek aan een duidelijk kader en heldere methodologie, ontbreekt het in de praktijk vaak aan een breder draagvlak en is er onvoldoende oog voor ontwerpkwaliteit, wat de slaagkansen van het project ondermijnt, en de ruimte voor innovatie inperkt. Het verloop van dergelijke onderhandelingstrajecten is bijgevolg vaak moeizaam, onzeker, kostenintensief en onvoldoende slagkrachtig om de beleidsdoelstellingen te realiseren. Deze paper onderzoekt, op basis van casestudies, de kritische succesfactoren van stedenbouwkundige onderhandelingstrajecten. Daarnaast reflecteert het over de rollen van ontwerpers en planologen binnen deze trajecten: welke situaties komen zij onderweg tegen en welke strategieën hanteren zijn om hier mee om te gaan? Hoe gaan zij om met de toenemende complexiteit: het creëren van draagvlak, het bewaken van de maatschappelijke meerwaarde en het werken aan ruimtelijke kwaliteit.

Martijn Gerritsen (Radboud Universiteit) - Abstract: De opkomst van strategische energieplanologie? Integratie van ruimtelijke ordening en energieplanning in Nederland

De energietransitie naar een fossielvrije energievoorziening heeft een grote impact op zowel het energiesysteem als de ruimtelijke ordening. Grote veranderingen in opwek en gebruik van met name elektriciteit zetten het energiesysteem onder druk. Het ruimtebeslag van hernieuwbare energie in Nederland is groter dan dat van fossiele energie. Daarnaast vragen nieuwe ontwikkelingen zoals de elektrificatie van het mobiliteitssysteem en de verstedelijkingsopgaven voor additionele ruimte voor uitbreidingen van het energiesysteem. Deze bijdrage werkt de gevolgen van de energietransitie voor het ruimtelijk ordeningssysteem in relatie tot het energiesysteem uit. De nadruk ligt op pogingen om het ruimtelijk ordeningssysteem en het energiesysteem nader tot elkaar te brengen en te integreren. Een van de recente pogingen om dit te doen is het concept Regionale Energie Strategie (RES). We plaatsen dit concept in een historisch perspectief, waarmee we deze en eerdere pogingen om de twee werelden te integreren, begrijpen en duiden. Hiervoor gebruiken we een historische governance benadering, genaamd evolutionary governance theory. Volgens deze theorie acteren het ruimtelijke ordeningssysteem en het energiesysteem volgens een bepaalde eigen logica. De casus van de RES illustreert de moeilijkheden bij het eigen maken van de wederzijdse logica. Deze bijdrage concludeert dat het noodzakelijk is om het energiesysteem te verruimtelijken en het ruimtelijke systeem meer vanuit een energielogica in te richten. Een pleidooi voor strategische energieplanning, waarin het niet gaat om de strategische planning van het energiesysteem zelf, maar juist draait om de interactie tussen ruimtelijke ordening en het ontwerp van het energiesysteem. Trefwoorden: strategische energieplanning, regionale energiestrategie (RES), ruimtelijk ordeningssysteem, energiesysteem, energieplanologie

Auteurs
Martijn Gerritsen MSc. MA. & Dr. Ir. Henk-Jan Kooij – Radboud Universiteit; Dr. Alexander Woestenburg & Dr. Ir. Maarten van Blijderveen & NV Ir. Martijn Leseman – Alliander NV

Henk-Jan Kooij (Radboud Universiteit) - Paper: De opkomst van strategische energieplanologie? Integratie van ruimtelijke ordening en energieplanning in Nederland

De energietransitie naar een fossielvrije energievoorziening heeft een grote impact op zowel het energiesysteem als de ruimtelijke ordening. Grote veranderingen in opwek en gebruik van met name elektriciteit zetten het energiesysteem onder druk. Het ruimtebeslag van hernieuwbare energie in Nederland is groter dan dat van fossiele energie. Daarnaast vragen nieuwe ontwikkelingen zoals de elektrificatie van het mobiliteitssysteem en de verstedelijkingsopgaven voor additionele ruimte voor uitbreidingen van het energiesysteem. Deze bijdrage werkt de gevolgen van de energietransitie voor het ruimtelijk ordeningssysteem in relatie tot het energiesysteem uit. De nadruk ligt op pogingen om het ruimtelijk ordeningssysteem en het energiesysteem nader tot elkaar te brengen en te integreren. Een van de recente pogingen om dit te doen is het concept Regionale Energie Strategie (RES). We plaatsen dit concept in een historisch perspectief, waarmee we deze en eerdere pogingen om de twee werelden te integreren, begrijpen en duiden. Hiervoor gebruiken we een historische governance benadering, genaamd evolutionary governance theory. Volgens deze theorie acteren het ruimtelijke ordeningssysteem en het energiesysteem volgens een bepaalde eigen logica. De casus van de RES illustreert de moeilijkheden bij het eigen maken van de wederzijdse logica. Deze bijdrage concludeert dat het noodzakelijk is om het energiesysteem te verruimtelijken en het ruimtelijke systeem meer vanuit een energielogica in te richten. Een pleidooi voor strategische energieplanning, waarin het niet gaat om de strategische planning van het energiesysteem zelf, maar juist draait om de interactie tussen ruimtelijke ordening en het ontwerp van het energiesysteem. Trefwoorden: strategische energieplanning, regionale energiestrategie (RES), ruimtelijk ordeningssysteem, energiesysteem, energieplanologie

Auteurs
Martijn Gerritsen MSc. MA. & Dr. Ir. Henk-Jan Kooij – Radboud Universiteit; Dr. Alexander Woestenburg & Dr. Ir. Maarten van Blijderveen & NV Ir. Martijn Leseman – Alliander NV

Geiske Bouma (TNO)
Marije ten Kate (gemeente Rotterdam)
Brent Roobaert (Vereniging van de Vlaamse Provincies)
Marten Dugernier (Antea Groep)
Martijn van den Bosch (Woonin)
Maarten van Blijderveen - Opinie: Een methode voor strategische energieplanning – voorwaarde voor de energietransitie

Energie en ruimte hebben steeds meer met elkaar te maken. Er is meer ruimte nodig voor het duurzame energiesysteem dat we aan het bouwen zijn. Maar ook ruimtelijke ontwikkelingen, zoals mobiliteitshubs en de verstedelijking hebben impact op de energievoorziening. Een gezamenlijk ontwerp van het energiesysteem en de ruimte is essentieel om tot een goede en passende inrichting te komen en daarmee de energietransitie te verwezelijken. Deze strategische energieplanning gaat verder dan het vroegtijdig ophalen van ruimtelijke plannen en versnellen van vergunningstrajecten. Het zoveel mogelijk lokaal optimaliseren en balanceren van het energiesysteem vraagt om een innige vervlechting van de twee disciplines. Echter, de disciplines blijken grote moeite te hebben om tot elkaar te komen. [verwijzing naar paper Henk-Jan Kooij et al.] In dit opiniestuk onderbouwen we ons pleidooi door een methode te presenteren om strategische energieplanologie in de praktijk te brengen. Aan de hand van een praktijkvoorbeeld schetsen we welke dilemma’s kunnen ontstaan, welke randvoorwaarden op orde moeten zijn en welke keuzes we daarin te maken hebben. Trefwoorden: strategsiche energieplanning, energiesysteem, ruimtelijke ordening, energieplanologie

Auteurs: Dr. Ir. Maarten van Blijderveen – Alliander NV, & Dr. Alexander Woestenburg – Alliander NV, Ir. Martijn Leseman – Alliander NV, Martijn Gerritsen MSc. MA. – Radboud Universiteit, Dr. Ir. Henk-Jan Kooij – Radboud Universiteit

Lennart van Heijningen (Urbis bureau voor stadsontwerp)
Jeroen van Schaick (provincie Zuid-Holland)
Robin de Ridder (Voorland cv)
Wolf Rysbrack (provincie Vlaams-Brabant)
Masha Bossaerts (Departement Omgeving)
Koen Wynants (Commons Lab)
Jef van den Driessche (Departement Omgeving)
Kobe Tilley (Departement Omgeving)
Marcel Musch (Rotterdamse Academie van Bouwkunst)
Meredith Van Hove (provincie Vlaams Brabant)
Daan Demey (provincie Vlaams Brabant)
Lieve Custers (Universiteit Hasselt - Buro Boris)
David Dooghe
René van der Lecq
Erik van den Eijnden
Rien van de Wall
Tijs van Maasakkers (Ohio State University)
Willem Geens (VRP - Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning)
Lander Van Hove (Departement Omgeving)
Jorg De Vriese (Provincie Vlaams-Brabant)
Sophie Stravens
Evy De Wilde (Antea Groep)
Yorick Schimmel (Gemeente Rotterdam)
Margo Bienstman (Departement Omgeving)
Filip Hendrickx (Departement Omgeving Vlaanderen)
John de Ruiter (gemeente Rotterdam)
Emiel Arends (gemeente Rotterdam)
Nico Schram (Fontys Hogeschool)
Katalin (gemeente Rotterdam)
Caroline Rovers (gemeente Rotterdam, Stadsontwikkeling)
Saskia Ferf Jentink (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties )
Mika Krouwel
Anna Koudijzer
Elke Vanempten (ILVO)