

Deelnemers 2025
Tot nu toe hebben de volgende personen zich opgegeven:
Ron de Vrieze (Hanze Hogeschool Groningen)
Ferry Van Kann (Rijksuniversiteit Groningen)
Sven Augusteyns (bestuurslid PlanDag)
David Dooghe (bestuurslid PlanDag)
René van der Lecq (bestuurslid PlanDag)
Liesbeth Weusten (Gemeente Groningen)
Lieve Custers (Departement Omgeving / bestuurslid PlanDag)
Õnne Kask (Rijksuniversiteit Groningen) - PAPER: Co-Creating Sustainable Mobility with Citizens: Multimodal Planning for Peri-Urban and Rural Areas
Mobility planning approaches often lacks qualitative input from inhabitants, although experiential knowledge (based on local lived experiences) is highlighted in the literature as an important asset in policy making in addition to expert knowledge. Understanding inhabitants’ diverse needs is especially relevant in less dense areas with dispersed transport demand, where a policy agenda focusing solely on public transport cannot satisfy everyone’s mobility needs. Instead, working towards a multimodal mobility system where public transport is complemented by effective first-and-last-mile solutions has more potential to enable seamless door-to-door journeys with limited car use. To test the value of co-creative approaches for multimodal mobility planning, a case-study was conducted in a borough in the Tallinn Urban Region in Estonia. This living lab project engaged inhabitants and local policy makers in a series of participatory activities over a course of one year. The project’s design was anchored in five key elements: inclusivity, transparency, interactivity, continuity, and empowerment. These principles ensured broad participation, continuous dialogue, local buy-in, and the development of actionable insights that directly informed local mobility planning efforts. The case study demonstrated the value of qualitative, long-term involvement of inhabitants in public policy development. We invite discussion on how similar co-creative participatory approaches can be adapted and practiced in the mobility planning context in the Netherlands to address local mobility challenges and foster collaboration with the locals. We aim to study a similar project in the Groningen-Drenthe region, while building on the work of the SMiLES project on multimodal mobility and mobility hubs.
Quinten Raf Malfait (a2o) - PAPER: De rollen, instrumenten en onderhandelingsmodellen waarmee ontwerpers aan de tafels van de onderhandelingsstedenbouw aanschuiven: een zoektocht naar een gevalideerde methodiek.
Stedelijke transitieprojecten werden de voorbije decennia almaar complexer. Deze toenemende complexiteit schudde de verhoudingen tussen de overheid en de private markt door elkaar en gaf aanleiding tot een zoektocht naar alternatieve financieringsmodellen zoals publiek-private samenwerking (PPS). Dit soort modellen vragen om een onderhandeling tussen de verschillende partijen aan tafel, te vaak gebaseerd op conflict en dialectiek, eerder dan co-creatie en dialoog. Een gebrek aan transparantie en een duidelijk kader maken het verloop van dergelijke trajecten moeizaam en kostenintensief, wat de slaagkansen van de Vlaamse ruimtelijke beleidsdoelstellingen ondermijnt, en de ruimte voor innovatie en sociale rechtvaardigheid in de stad inperkt. Bij a2o ondervinden we zelf dat ruimtelijke planologen zich centraal en prominent kunnen opstellen als ‘verbinder, verbreeder en verbeelder’. In tegenstelling tot de meer klassieke vormen van PPS, is onderhandelingsstedenbouw in de literatuur slechts in beperkte mate beschreven. Er is dus nood aan kennisopbouw en een gevalideerde methodiek om een efficiënte en reproduceerbare dienstverlening rond onderhandelingsstedenbouw uit te bouwen. Deze paper onderzoekt, op basis van een tweetal cases, met welke rollen, instrumenten en onderhandelingsmodellen ontwerpers aan de tafel kunnen aanschuiven in de totstandkoming van zo’n gevalideerde methodiek. Hierbij benaderen we de complexiteiten van de onderhandelingsstedenbouw als een leerproces onder het model “design by negotiation, negotiation by design”. De ontwerper kan de rol opnemen van regisseur, curator of moderator door een ruimtelijke context te creëren op maat van elk project. Hieraan gaat de ontwikkeling van een ‘dialoogmeter’ voor complexe ruimtelijke onderhandelingsprocessen gepaard: een instrument dat toelaat de verschillende onderhandelingsmodellen kwalitatief te meten.
Mariët Buiter (Gemeente Groningen)
Coen Houthooft (Gemeente Groningen)
Anne Geertje Bouman (Gemeente Groningen)
Margo van den Brink (Afdeling Planologie, Rijksuniversiteit Groningen)
Marije Harmsma (Gemeente Groningen)
Pieter-Jan Lijnen (Vlaamse Overheid - Departement Omgeving) - PRAKTIJKBESPREKING: Inzet omgevingsexperten ter ondersteuning van kleinere steden in hun regierol voor kwalitatieve verdichtingsprojecten
De verdichting in Vlaanderen is volop aan de gang. Buiten de centrumsteden liggen ook in de kleinere steden mooie verdichtingskansen en groeit de druk. Verdichtingsprojecten hebben echter hun eigen uitdagingen. Ze hebben een hogere technische complexiteit, tellen meer betrokkenen en liggen vaak maatschappelijk (en dus ook politiek) wat gevoeliger. Anderzijds zijn het opportuniteiten om de stad te vernieuwen en te transformeren, kunnen ze kansen bieden naar verweving en bieden ze mogelijkheden om ook het publieke domein te verbeteren. Waar de centrumsteden kunnen beschikken over sterk uitgeruste stedenbouwkundige diensten met reeds lang opgebouwde expertises, is het onmiskenbaar zo dat het goed regisseren van dit soort projecten voor kleinere steden een bestuurlijke uitdaging betekent. Complexe verdichtingsprojecten worden er niet elke dag ingediend. Ook raken vacatures voor omgevingsexperten er moeilijk ingevuld, ten gevolge een competitieve arbeidsmarkt. Daarom bood de Vlaamse overheid ondersteuning aan in de vorm van een expertenpool. We wilden de bestuurskracht van kleinere steden versterken door in de fase van het voortraject voor concrete complexe verdichtingsprojecten, senior experten ter beschikking te stellen die de stedelijke diensten kunnen ondersteunen, zowel inhoudelijk als procesmatig. Niet om in de plaats te treden van de lokale omgevingsprofessionals, de klemtoon ligt op het ondersteunen en door het aanreiken van kennis en ervaring tegelijk versterken van de lokale diensten bij het opnemen van de stedelijke regisseursrol. Intussen doorliepen we een 15-tal ondersteuningstrajecten. Welke lessen kunnen we al trekken?
Auteurs: Pieter-Jan Lijnen en Kathelijne Toebak
Allard Roest (Hanze Groningen / RUG Groningen) - PAPER: Klimaat-Adaptatie-Governance-Arrangementen in Middelgrote Steden
Stedelijke gebieden worden steeds vaker geconfronteerd met klimaatrisico’s, vaak in een sneller tempo dan waarin klimaatadaptieve maatregelen kunnen worden gerealiseerd. Dit tempoverschil is veelal toe te schrijven aan de kloof tussen beleid en implementatie. Het overbruggen van deze kloof is complex en vereist een beter inzicht in hoe klimaatadaptatie-governance functioneert. Middelgrote steden vormen hierbij een interessant studieobject, omdat zij gekenmerkt worden door sterke interpersoonlijke relaties en beperkte middelen, wat vraagt om innovatieve adaptatiestrategieën. In dit onderzoek hebben we een Klimaat-Adaptatie-Governance-Arrangementen-raamwerk ontwikkeld, gebaseerd op bestaande governance-arrangementen en klimaatadaptatieliteratuur. Dit raamwerk heeft als doel de bevorderende en belemmerende condities binnen klimaatadaptatie-governance beter te begrijpen. Om het raamwerk te testen, is de governance van klimaatadaptatie in de stad Groningen geanalyseerd. Door middel van beleidsanalyses en achttien interviews hebben we de governance-arrangementen in kaart gebracht. De belangrijkste bevindingen zijn als volgt. Ten eerste koppelt de gemeente Groningen klimaatadaptatie aan ruimtelijke kwaliteit, wat bijdraagt aan integrale besluitvorming. Ten tweede leiden padafhankelijkheden vaak tot een fixatie op watergerelateerde vraagstukken, wat andere adaptatiethema’s kan beperken. Tot slot blijkt dat investeren in sterke relaties met bewoners, bedrijven en regionale overheden bijdraagt aan de implementatie van zowel kleinschalige als grootschalige klimaatadaptieve maatregelen. Toepassing van dit raamwerk kan de effectiviteit van kennisgeneratie en -uitwisseling tussen projecten bevorderen.
Geske Barendregt (Gemeente Groningen)
Sara Polfliet (Gemeente Groningen)
Martine Drijftholt (Gemeente Groningen)
Janssens Dagmar (Departement Omgeving) - PAPER: Hoe realiseren we een omgevingstransitie die niemand achterlaat?
Klimaatverandering, biodiversiteitsherstel, de energietransitie, de bouwshift en de modal shift zijn slechts enkele van de uitdagingen waarmee de omgevingstransitie wordt geconfronteerd. Deze ingrijpende veranderingen vragen grote inspanningen van burgers, bedrijven en overheden. Maar hoe zorg je ervoor dat niemand achterblijft in deze transitie? De sociale dimensie van de omgevingstransitie krijgt de laatste jaren meer aandacht. Het wordt op de agenda gezet door zowel het maatschappelijk debat alsook door het Europees beleidsdiscours, met de introductie van het begrip ‘just transition’, en meer recent ‘just resilience’. Om een samenleving op twee snelheden te voorkomen, moet ook Vlaanderen stil staan bij wat rechtvaardig is en hoe we streven naar een weerbare maatschappij voor iedereen. Hier geen rekening mee houden kan leiden tot vertraging in deze transitie of het wegebben van draagvlak ervoor. De nodige aanpassingen aan de uitdagingen van morgen grijpen in op de manier waarop mensen leven en vereisen aanzienlijke inspanningen van zowel publieke als private partijen. Het is cruciaal om tijdens de omgevingstransitie burgers en ondernemers zoveel mogelijk aan boord te houden, zodat geen nieuwe sociale ongelijkheden worden gecreëerd of bestaande ongelijkheden worden vergroot. Deze paper gaat dieper in op deze uitdaging. Hoe ziet een omgevingstransitie die niemand achterlaat eruit? Hoe moet hiermee worden omgaan in omgevingsbeleid en ruimtelijke planning? Welke data zijn er ter beschikking? Wat gebeurt er al op het terrein en wat leeft er qua noden? Er is nood aan een ‘sociale reflex’ in de omgevingstransitie die rechtvaardigheidsprincipes integreert in plannen en beleid. Daarom houdt een omgevingstransitie die niemand achterlaat best rekening met drie rechtvaardigheidsprincipes: distributieve rechtvaardigheid, erkenningsrechtvaardigheid en procedurele rechtvaardigheid.
Robin de Ridder (VRP vzw, KU Leuven)
Ann Pisman (Departement Omgeving) - PAPER: Klimaatadaptief bouwen op maat van de bewoner
Vlaanderen heeft vandaag ongeveer 4.650.000 gebouwen. Als we nadenken over Vlaanderen in de toekomst dan is het duidelijk dat een deel van deze gebouwen niet toekomstbestendig zijn. Verschillende externe factoren, zoals de klimaatverandering, zullen ervoor zorgen dat het gebouwenpatrimonium grondig zal wijzigen in de toekomst. In deze paper zetten we een aantal van deze factoren op een rijtje. De strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen introduceerde 10 kernkwaliteiten waarmee de link wordt gelegd tussen de omgeving en zijn gebruikers. Een kwaliteitsvolle leefomgeving houdt rekening met zowel ruimtelijke aspecten zoals bodemkwaliteit, economische vitaliteit, klimaatbestendigheid of energetische aspecten maar evengoed met menselijke aspecten zoals gezondheid, inclusiviteit en herkenbaarheid. De laatste jaren werden over verschillende van deze factoren onderzoeken uitgevoerd. In deze paper worden inzichten uit de verschillende onderzoeken gebundeld. We brengen concrete problematieken en uitdagingen van klimaatadaptief bouwen in beeld en kaart, met een doorvertaling naar de impact op individueel bouwniveau voor de bewoners. Het circulair bouwen en hergebruik van materialen (afkomstig van op de site zelf of van elders) wordt sterk gepromoot vanuit klimaatovertuiging maar is budgettair niet altijd even vanzelfsprekend. Pluviale en fluviale kaarten alsook gemeentelijke hemelwater- en droogteplannen tonen aan dat bouwmethodieken voor (nieuwe) woningen in bepaalde regio’s in Vlaanderen aangepast moeten worden om problemen in de toekomst te vermijden. Denk aan betere funderingen om scheurvorming te voorkomen bij plastische gronden of aan overstromingsveilig bouwen met ruimte voor (passage van) water.
co-auteur: Helena Bieseman
prof. L.G. (Ina) Horlings (RUG Ruimtelijke Wetenschappen) - PAPER: Burgercollectieven aan het roer? In co-creatie met de overheid naar succesvolle transities
De samenleving staat voor urgente crises, zoals klimaatverandering en woningnood, die gevoelens van onzekerheid en wantrouwen jegens de overheid versterken. Veel burgers voelen zich machteloos en ervaren een afname van controle over hun leefomgeving. Tegelijkertijd zien we een groeiende beweging van zelforganisatie, waarbij burgercollectieven verantwoordelijkheid nemen voor lokale uitdagingen op gebieden zoals energie, zorg en wonen. Burgercollectieven bieden unieke oplossingen door hun focus op gedeelde waarden, duurzaamheid en decentrale besluitvorming. Toch verloopt samenwerking met overheden vaak moeizaam, door verschillen in doelen en werkwijzen, omdat de specifieke institutionele logica niet herkend wordt. Ze worden beschouwd als “hybride” organisaties, ergens tussen markt en overheid in, maar zijn daarmee noch het een, noch het ander. Dit artikel onderzoekt hoe burgercollectieven en overheden effectiever kunnen samenwerken wanneer deze institutionele logica en de rollen die burgercollectieven kunnen spelen beter bekend zijn, en welke voorwaarden nodig zijn om deze initiatieven inclusiever en representatiever te maken. Het doel is om de kracht van burgercollectieven te benutten voor noodzakelijke maatschappelijke transities en het herstel van vertrouwen in democratische processen. Dit artikel biedt praktijkmensen en beleidsmakers meer inzicht in wat typisch is voor een burgercollectief en hoe dit aanleiding kan geven tot een andere relatie met overheidspartijen. Het positioneert burgercollectieven als een mogelijk vehikel voor het terugwinnen van vertrouwen van burgers in de samenleving en democratie én als een vorm van organisatie die maatschappelijke transities kan realiseren.
Krisztina Varró (Universiteit Utrecht) - PAPER: Leren uit het verleden: de vergeten erfenis van de Nederlandse feministische geografie en planologie
Onze geschiedenis(opvatting) beïnvloedt de interpretatie van het heden én onze verbeelding van de toekomst – ook in het domein van de ruimtelijke ordening. Planningsgeschiedenis is echter tot nu toe onvoldoende herkend én gebruikt als bron van transformatieve toekomstvisies. Deze bijdrage beoogt hier verandering in te brengen door het tot nu toe genegeerde gedachtegoed en de inzet van feministische geografen en planologen in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw onder de voetlicht te brengen. Zij ondervroegen de impliciete assumpties van verstedelijkingsbeleid geënt op het kerngezin en onderstreepten de noodzaak om te bouwen voor een veelheid aan relatie- en samenlevingsvormen. Ze benadrukten dat in plaats van de prioritering van economische productie er aandacht moet zijn voor sociale reproductie én hoe de inrichting van de stad de combinatie van de twee kan faciliteren. Hun pleidooi om een ruimtelijke ordening die de voorwaarden schept voor een meer geëmancipeerde samenleving was gevoed door discussies in formele en informele netwerken en was verankerd in multidisciplinair onderzoek, veelal uitgevoerd in opdracht van overheidsinstanties op verschillende schalniveaus. De paper bespreekt de kerninzichten en werkwijzen van deze onterecht vergeten pioniers en reflecteert erop hoe ze als inspiratie kunnen dienen voor het aanpakken van huidige ruimtelijke uitdagingen.
Marc Boogert (Hanze) - PAPER: Binnenstadvisies in Noord-Nederland – contrasten en overeenkomsten.
Binnensteden zijn van groot maatschappelijk belang. Een kloppend hart bepaalt de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van een plaats. De functie van de binnenstad is aan het veranderen. Binnensteden veranderen van ‘places to buy’ in ‘places to be’. Straten en panden waar nu detailhandel zit, krijgen andere functies. Wonen wordt belangrijker en de openbare ruimte hoogwaardiger en groener. Gemeenten moeten inspelen op veranderingen. Een instrument hiervoor is de binnenstadvisie/centrumvisie. Middels een binnenstadvisie worden de kaders, plannen en investering beslissingen uitgezet. De uitwerking van deze verandering is plaats en context afhankelijk. In dit onderzoek zijn de binnenstadvisies van 32 plaatsen in Noord-Nederland onderzocht. Met behulp van kunstmatige intelligentie zijn de binnenstadvisies geanalyseerd op inhoud en vorm. Door een textminingtool en documentanalysetool zijn de belangrijkste overeenkomsten en contrasten zichtbaar geworden. De resultaten laten zien dat de thematiek in de meeste plaatsen hetzelfde zijn, maar de vorm van de visies en de uitwerking de thematiek zeer verschillend zijn.
Nico Schram (Fontys) - OPINIE: Groene gezonde bedrijventerreinen: een eis van planners en gebruikers
Nico Schram en Esther de Jong
Laat een nieuwe generatie gebruikers van bedrijventerreinen, ongeacht hun professie, zich uitspreken over ruimtelijke kwaliteit. Bedrijventerreinen blinken doorgaans niet uit in ruimtelijke kwaliteit. En dat terwijl de alledaagse leefwereld van één derde van de burgers voor één derde van de dag zich afspeelt op een bedrijventerrein. Deze werklocaties verschillen overigens behoorlijk in ruimtelijke kwaliteit: sommigen, zijn honderd procent versteend en kampen met hittestress, wateroverlast en geluidsnormoverschrijding. Andere plekken zijn groener en ruimtelijker opgezet en kunnen met hun natuurinclusieve eigenschappen zelfs bijdragen aan de gezondheid van de mensen die er werken of in de nabijheid wonen. De omgeving waarin men werkt is zo bezien van invloed op de gezondheid. Verschillende socio-economische factoren leiden echter vaak tot een kansenongelijkheid in het vinden van emplooi in een gezonde omgeving. Het is zaak de ruimtelijke professionals meer bewust te maken van het belang van planning die verschillende werkomgevingen gelijke kans op gezondheid laat bieden. Tegelijkertijd is er een bewustzijnshiaat bij (aankomend) professionals die hun werk vinden op de bedrijventerreinen. Juist die aankomende generatie wordt nog onvoldoende mee genomen in ruimtelijke omgeving waarin de banen zijn waartoe zij wordt opgeleid. Veel beroepsopleidingen maken wel al werk van leven-lang-leren-achtige uitgangspunten waarin de aankomende generatie zelf vorm gaat geven aan de sector maar de ruimtelijke kwaliteit van de werkomgeving is daar zelden onderdeel van. Maak een generatie bewust van de nood aan een groene gezonde werkomgeving en de maatschappelijke taak, ter wille van de burgers, komt prominenter op het bureau van de planners.
Diana Vonk Noordegraaf (TNO) - PRAKTIJKBESPREKING: Verbinden van planproces en beslisinformatie
De data-paradox wordt steeds groter: enerzijds zijn er steeds meer data en AI-mogelijkheden, anderzijds zijn er meer uitdagingen om tot betekenisvolle inzichten te komen. Veel data is incompleet, versnipperd, ontoegankelijk of onvergelijkbaar. Bij ruimtelijke planvorming neemt de behoefte aan data toe door de complexiteit van de opgaven en de wens om interventies vanuit brede welvaart af te wegen. Zowel aan de probleem-, oplossingen- als impactkant neemt de behoefte aan meer en andere informatie toe. Tegelijkertijd worden ruimtelijke afwegingen politieker door schaarste aan budget, personeel en ruimte. Ook rijst de vraag: wat is de rol en waarde van feiten en kennis? In de context van het toegenomen aantal beleidskeuzes met ruimtelijke impact en de implementatie van de Omgevingswet, brengen we het totale ruimtelijke besluitvormingsproces en de benodigde beslisinformatie op gemeentelijk niveau in kaart. Een niet-gestroomlijnd proces kan leiden tot inefficiëntie, het te laat betrekken van belangrijke stakeholders of besluitvorming op basis van incomplete informatie. Met deze praktijkbespreking vanuit het TNO-programma Balanced Spatial Choices willen we laten zien op welke momenten in een ruimtelijk besluitvormingsproces er behoefte is aan welke (type) data en kennis, en door wie. Hierbij besteden we aandacht aan de behoeften vanuit de overheid (kennisvragers) en de onderzoekers (kennisleveranciers), zowel inhoudelijk als procesmatig. Aan de hand van ‘metromapping’ bespreken we de overeenkomsten en verschillen in ruimtelijke besluitvormingsprocessen bij verschillende gemeenten en de kennisbehoeften op verschillende momenten in het besluitvormingsproces. We sluiten af met een actieagenda om te komen tot meer evidence-informed ruimtelijke besluitvormingsprocessen.
Alec Lamberts (Provincie Oost-Vlaanderen) - PAPER: De energietransitie is happening: hoog mikken op planprocessen of laag landen in ad-hoc vergunningen?
Hernieuwbare energie uit wind en zon zijn de goedkoopste op de markt. Ondanks Trump’s “drill, baby, drill” en de buzz rond kleine modulaire reactoren (SMR’s) is de trein van de energietransitie vertrokken. De vraag is of wij, ruimtelijke planners, de trein mee besturen of we die laten denderen en wel zien waar ze uitkomt. Windturbines en andere hernieuwbare energie-installaties hebben een grote ruimtelijke impact, zeker in ons dichtbevolkte land met beperkte open ruimte. Deze paper onderzoekt de opties voor ruimtelijk energiebeleid. Zetten we in op strikte ruimtelijke planning of verklaren we de open ruimte vogelvrij voor hernieuwbare energie-installaties? Of iets daartussenin? Onze hypothese is dat ruimtelijke planning met regionale ruimtelijke energiestrategieën (RRES) nodig is voor een vlotte energietransitie. De RRES kan uitgevoerd worden via een actieprogramma met een breed partnerschap. Zo organiseren we een maatschappelijk debat op regionaal niveau. We kunnen de RRES ook juridisch-planologisch verankeren en uitvoeren via RUP’s. Dit leidt wel tot lange planningsprocessen en hoge werkdruk bij de bevoegde overheid. Het maatschappelijk debat komt dan op gang bij de bestemmingsplannen, wanneer het concreter wordt. We vergelijken deze twee opties met het scenario waarin de markt de locatie van hernieuwbare energie-installaties bepaalt. Dan barst maatschappelijk debat en protest los bij de vergunning op projectniveau. Dit lijkt de aanpak van de Vlaamse regering te zijn, met haar wens voor bestemmingsneutraliteit voor hernieuwbare energie. De Provincie Oost-Vlaanderen heeft 15 jaar ervaring met energiebeleidsplanning, participatieprocessen en de opmaak van RRES’en. Oost-Vlaanderen is de Provincie in Vlaanderen met het hoogst aantal windturbines.
Tim Devos (Universiteit Gent / Endevour) - PAPER: Where can Inclusive Neighborhood Energy Transitions Land? Mapping Boundary Spaces in Ghent, Belgium
Achieving inclusive and equitable energy transitions in underprivileged neighborhoods requires an understanding of how energy policies materialize in everyday spaces and social praxis. In this article, we recognize energy transitions as inherently political, and we challenge its current positioning as ‘neutral’, ‘apolitical’ or ‘technocratic’ deepening exclusions. The CO2PED project (Driving Urban Transitions, Call 2022) aims to empower residents and local organisations in the underpriviledged neighbourhood of Sluizeken-Tolhuis-Ham and Watersportban in Ghent as active agents in shaping just energy transition pathways. By conducting participatory mapping workshops with local stakeholders, we investigate how everyday activities such as care, learning, and maintenance intersect with current and future energy issues. The methodology consists of two intensive weeks of targeted workshops at various locations in the neighborhoods, with the aim of exploring the relevance of a “boundary space” – a concrete physical location that supports “learning by doing” and experimentation across stakeholder boundaries (Von Wirth et al., 2019), and where energy transition meets everyday life. Boundary spaces provide opportunities to challenge dominant narratives by making energy transitions visible and accessible through lived experiences. We hypothesise that boundary spaces can serve as platforms for inclusive and community-driven transformations. This paper combines four core elements that guide the identification of a boundary space in neighborhood energy transitions: space (physical or social), collective transition, alternative value chains, and social praxis.
Tess Tjokrodikromo (TNO Vector) - PAPER: Innovatiecapaciteit in duurzame stedelijke ontwikkeling: kansen en uitdagingen voor ruimtelijke professionals.
Wereldwijd is er een groeiende behoefte en urgentie om steden en regio’s op een duurzame manier te ontwikkelen en hun leefbaarheid te vergroten. De maatschappelijke opgaven waar steden en regio’s voor staan, zoals klimaatverandering, circulariteit, veiligheid en ongelijkheid worden steeds complexer door hun hoge onderlinge afhankelijkheid en de toenemende schaarste aan bijvoorbeeld ruimte en materialen. Het aanpakken van deze complexe maatschappelijke opgaven, overschrijdt vaak de grenzen van afzonderlijke beleidsterreinen en vraagt om de betrokkenheid van diverse maatschappelijke stakeholders met uiteenlopende belangen. Daarom is er een noodzaak voor publieke organisaties om te innoveren – dit vereist nieuwe manieren van doen, denken en organiseren. Het belang van werken aan innovatiecapaciteit wordt onderstreept in projecten zoals MOVE21 – een Horizon2020-project dat streeft naar slimme, emissievrije knooppunten voor zowel mensen als goederen. Innovatiecapaciteit verwijst naar het vermogen van publieke organisaties om innovatief te zijn en nieuwe manieren van werken te ontwikkelen om complexe maatschappelijke opgaven aan te pakken. Innovatiecapaciteit wordt gedefinieerd als het geheel van voorwaarden dat innovatie ondersteunt of ondersteunende randvoorwaarden biedt. Innovatiecapaciteit is een veelzijdig, overkoepelend concept en kan worden geoperationaliseerd in vijf elementen: leiderschap, organisatie, kennismanagement, netwerk en leren. In MOVE21 worden de activiteiten in de deelnemende steden gemonitord om te leren over barrières en succesfactoren in de innovatieprocessen en om de innovatiecapaciteit te vergroten. In dit paper beschrijven we, op basis van onder andere deze bevindingen, de rol van ruimtelijke professionals en hun kansen en uitdagingen in het ontwikkelen van innovatieve aanpakken voor complexe maatschappelijke opgaven.
Guy van Nifterik (Radboud Universiteit) - PAPER: Onzekerheden conceptualiseren bij de implementatie van mobiliteitshubs
Planners hebben hoge verwachtingen van de komst van mobiliteitshubs in de transitie naar een duurzaam mobiliteitssysteem. Mobiliteitshubs zijn multimodale vervoersknooppunten waar de reiziger kan overstappen op andere vervoersmodi, maar kunnen ook een scala aan activiteiten bieden – zoals werkplekken, huisvesting, eetgelegenheden, winkels of groen – binnen stedelijke en landelijke gebieden. De toepassing van deze mobiliteitshubs wordt echter gekenmerkt door meerdere systeem- en actorgerelateerde onzekerheden. In dit paper onderzoeken en beschrijven wij deze onzekerheden met behulp van een hiervoor ontwikkeld kwalitatief analytisch model. Dit model baseert zich op theorie uit twee velden, network governance en decision-making under deep uncertainty (DMDU), en onderscheidt drie categorieën van onzekerheden: inhoudelijke, institutionele, en strategische onzekerheden. Het model is vervolgens toegepast op hub-implementatie door een analyse van hubliteratuur en interviews met publieke (provincies en gemeenten) en private (vervoersbedrijven en deelmobiliteitsaanbieders) actoren. Waar inhoudelijke onzekerheden gerelateerd zijn aan het socio-technisch mobiliteitssysteem, zijn institutionele en strategische onzekerheden gerelateerd aan de interactie tussen wederzijds afhankelijke publieke en private actoren met hun eigen waarden. Uit de toepassing van het model op hub-implementatie blijkt dat het gebrek aan kennis over de (toekomstige) perspectieven van actoren op mobiliteitshubs en over de invloeden van de mobiliteitshubs op het mobiliteitssysteem de afstemming van strategische afwegingen belemmert. Hiermee is dus te stellen dat zowel institutionele als inhoudelijke onzekerheden de mate van strategische onzekerheid vergroot.
Kevin Vedder (TNO) - PAPER: Een mobiliteitsmix voor het rurale gebied; Wat is het juiste recept?
Schaarse ruimte, duurzaamheid, adaptiviteit, en toegankelijkheid; de urgentie voor een mobiliteitstransitie en het anders inrichten van het mobiliteitssysteem – met bijvoorbeeld concepten zoals publieke mobiliteit – wordt steeds sterker. Adviezen rond het beter duiden en sturen van die mobiliteitstransitie luiden onder anderen; durf als overheid een andere rol te pakken, kom uit je eigen domein-koker, kies een systeemperspectief in plaats van een modaliteitsperspectief, en focus op maatschappelijke doelen[1]. Dit type onderzoek en dit type adviezen worden vaak opgesteld op basis van en ten behoeve van ontwikkelingen in (hoog)stedelijke omgevingen. Echter, uitdagingen in het ontwikkelen van het toekomstige mobiliteitssysteem spelen op elk niveau. Sterker nog, juist de wijken rondom steden en rurale gebieden hebben een prangend probleem ten aanzien van het beschikbare mobiliteitsaanbod, inclusiviteit en toegankelijkheid. Daarom zal dit paper de focus leggen op de oplossingen en uitdagingen in de rurale context, specifieker, de rol van publieke mobiliteit. In hoeverre zijn de eerder gegeven adviezen door te vertalen naar het rurale gebied? In hoeverre verschilt de mogelijke rol en toegevoegde waarde van publieke mobiliteit in het rurale gebied met de rol in de stedelijke context? En in welke mate is er in de rurale context een andere rol van de overheid gewenst? Het paper zal ingaan op de uitdagingen en eerste inzichten rondom de mobiliteitstransitie en de rol van publieke mobiliteit in rurale gebieden. [1] Larco, N., Vedder, K. & Heezen, M. (2024). Public Mobility: The Next Evolution of MaaS.
Louise Mazet (UHasselt) - PAPER: Starting up Lab Limburg: situating a regional participation platform through feminist utopianism
Lab Limburg is a Living Lab in-the-making by the UHasselt Civic and Policy Design research group. Living Labs are both a methodology and real-life environments for collective experiments between different stakeholders. Specifically, Lab Limburg will be a platform for negotiating and deepening connections around regional socio-ecological spatial planning projects that affect both human and more-than-human communities. To position Lab Limburg, we first shortly explore the (European) Living Lab literature which emphasizes open user innovation (e.g. Santonen et al. 2024). In line with this philosophy, previous Living Lab projects of the research group, laying the groundwork for Lab Limburg, have built on participatory design practices. This Living Lab is therefore not classically understood as a neutral space (Sachs Olsen and Van Hulst 2024), but rather addresses issues of power directly, fueling desires for transformation. To strengthen Lab Limburg’s more explicitly political ambition, the Lab connects participatory design methodologies with feminist utopianism. Contrary to classical utopianism, this approach is not totalizing but, like participatory design, it explores undefined futures, focuses on present-day actions and involves those who otherwise do not have a say (Bardzell 2018). Additionally, it brings in a feminist set of values, counteracting many of the ideas ingrained in our institutions today. Through its universal ideals, the feminist utopian lens is useful for the scaling that the Lab Limburg will facilitate reciprocally between locals and institutions. The possibilities of applying a “fractal approach” (O’Brien et al. 2023), where structures are repeated throughout different scales of sustainable initiatives is explored. —– (250 words) —– References —– Bardzell, Shaowen. 2018. “Utopias of Participation: Feminism, Design, and the Futures.” ACM Transactions on Computer-Human Interaction 25 (1): 1–24. https://doi.org/10.1145/3127359. O’Brien, Karen, Rosario Carmona, Irmelin Gram-Hanssen, Gail Hochachka, Linda Sygna, and Milda Rosenberg. 2023. “Fractal Approaches to Scaling Transformations to Sustainability.” Ambio 52 (9): 1448–61. https://doi.org/10.1007/s13280-023-01873-w. Sachs Olsen, Cecilie, and Merlijn Van Hulst. 2024. “Reimagining Urban Living Labs: Enter the Urban Drama Lab.” Urban Studies 61 (6): 991–1012. https://doi.org/10.1177/00420980231187771. Santonen, Teemu, Vasileia Petronikolou, Despoina Petsani, Sarantis Dimitriadis, Panagiotis Bamidis, and Evdokimos Konsdtantinidis. 2024. “Towards Living Lab Value Proposition: Living Lab Experts’ Perceptions of Living Lab Value.” Journal of Innovation Management 12 (3): 251–72. https://doi.org/10.24840/2183-0606_012.003_0011.
Leen Vansteenkiste (UHasselt) - PAPER: Ontwerpen-met de bodem? Een gegrond en gedeeld vraagstuk!
Is het ruimtelijk vakgebied de “grond” onder onze samenleving uit het oog verloren? De impact van bodemdegradatie op klimaatverandering, biodiversiteit, voedselcrisissen en koolstofputten vragen om aandacht en zorg. Echter, de huidige interactie met de bodem in ruimtelijke opgaven wordt gekenmerkt door outputgerichte en technische relaties, waarbij bodems worden voorgesteld als grondstoffen of via abstracte digitale simulaties. De bodem, een prangend vraagstuk in de fysieke leefomgeving, vraagt om een verbreding van de opgave die het louter technische overstijgt en een verbinding tot stand brengt met de alledaagse leefwereld van mensen. Bodems vereisen alledaagse zorg. Hoe maak je als ruimtelijk professional vanuit een breder maatschappelijk kader voor een duurzame leefomgeving en een zorgzaam beheer de verbinding naar het alledaagse bodemleven en beheer van mensen? Dit project onderzoekt via ontwerp hoe mensen voor de bodem zorgen door hun relaties met de bodem te bestuderen, in vraag te stellen en te herontwerpen. Met een casestudy in het project Noord-Zuid Limburg (BE) onderzoekt dit project een versnipperd landschap in transitie waarin het bewerken van de bodem de geschiedenis (productief landschap), het heden (verharding voor infrastructuur) en de toekomst (aanleg van tunnels) vormgeeft. Als reactie op de opgelopen bodem-blindheid introduceert dit project drie nomadische praktijken in participatief ontwerp: Wandelen-in-de-bodem en werken-in-de-bodem onderzoeken huidige mens-bodem relaties in de breedte en de diepte van de onderzoekscontext. Ontwerpen-met-de-bodem herontwerpt deze relaties voor een duurzame toekomst. Het project wil leren hoe bodems alledaagse, gedeelde en tastbare onderwerpen van zorg worden in de ruimtelijke planning van nu en later.
Helena Bieseman (Departement Omgeving) - PAPER: Klimaatadaptief bouwen op maat van de bewoner
Vlaanderen heeft vandaag ongeveer 4.650.000 gebouwen. Als we nadenken over Vlaanderen in de toekomst dan is het duidelijk dat een deel van deze gebouwen niet toekomstbestendig zijn. Verschillende externe factoren, zoals de klimaatverandering, zullen ervoor zorgen dat het gebouwenpatrimonium grondig zal wijzigen in de toekomst. In deze paper zetten we een aantal van deze factoren op een rijtje. De strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen introduceerde 10 kernkwaliteiten waarmee de link wordt gelegd tussen de omgeving en zijn gebruikers. Een kwaliteitsvolle leefomgeving houdt rekening met zowel ruimtelijke aspecten zoals bodemkwaliteit, economische vitaliteit, klimaatbestendigheid of energetische aspecten maar evengoed met menselijke aspecten zoals gezondheid, inclusiviteit en herkenbaarheid. De laatste jaren werden over verschillende van deze factoren onderzoeken uitgevoerd. In deze paper worden inzichten uit de verschillende onderzoeken gebundeld. We brengen concrete problematieken en uitdagingen van klimaatadaptief bouwen in beeld en kaart, met een doorvertaling naar de impact op individueel bouwniveau voor de bewoners. Het circulair bouwen en hergebruik van materialen (afkomstig van op de site zelf of van elders) wordt sterk gepromoot vanuit klimaatovertuiging maar is budgettair niet altijd even vanzelfsprekend. Pluviale en fluviale kaarten alsook gemeentelijke hemelwater- en droogteplannen tonen aan dat bouwmethodieken voor (nieuwe) woningen in bepaalde regio’s in Vlaanderen aangepast moeten worden om problemen in de toekomst te vermijden. Denk aan betere funderingen om scheurvorming te voorkomen bij plastische gronden of aan overstromingsveilig bouwen met ruimte voor (passage van) water.
co-auteur: Ann Pisman
Kersten Nabielek (Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ) - PRAKTIJKBESPREKING: De functie en betekenis van kaarten en beelden in de Ruimtelijke Verkenning 2023
Kaarten en ruimtelijke beelden zijn krachtige hulpmiddelen om de inhoud van ruimtelijke visies en scenario’s te communiceren en te bespreken met beleidsmakers, planners en het publiek. Scenarioprojecten worden toegankelijker wanneer ze visueel worden gepresenteerd door middel van kaarten en beelden, waardoor meer begrip ontstaat voor de ruimtelijke kenmerken en verschillen. Idealiter leidt de toepassing van de juiste visuele middelen uiteindelijk tot meer inclusieve en goed geïnformeerde discussies over mogelijke toekomsten en ruimtelijke keuzes. In het voorjaar van 2023 publiceerde het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de Ruimtelijke Verkenning 2023 met vier scenariokaarten en andere vormen van visualisaties die laten zien hoe Nederland er in 2050 uit zou kunnen zien. Na de publicatie werden de kaarten en beelden in diverse presentaties, werksessies en tentoonstellingen gepresenteerd en toegepast. In deze praktijkbespreking reflecteren we op de functie en de betekenis van kaarten en ruimtelijke beelden in verschillende fasen van de scenariostudie. Literatuur: (1) Dammers, E., R. Kuiper, K. Nabielek & L. Pols (2025), Scenario’s voor beleidsvisies: een handreiking. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. (2) Nabielek, K., D. Hamers & R. Kuiper (2024), Spatial Scenarios As A Tool For Future-Proof Spatial Planning In The Netherlands, in: Proceedings of the AESOP Annual Congress 2024: 2320-2333. (3) PBL (2023), Vier scenario’s voor de inrichting van Nederland in 2050. Ruimtelijke Verkenning 2023. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Jan Pieter Koppert (gemeente Groningen) - OPINIE: Groningen als polycentrische stad
Groningen als polycentrische stad Kan de stad Groningen de schaalsprong maken naar een polycentrische stad? Die vraag agenderen we in het kader van de nieuwe omgevingsvisie. Groningen is een compacte stad rondom een sterke binnenstad. De binnenstad, met grote publieke voorzieningen als het UMCG en de RuG, als motor voor levendigheid, woonkwaliteit en een sterke economie. Een 10-minuten fietsstad waarbij het OV-systeem alle wijken, maar ook de rest van de regio bediend vanuit het hoofdstation. Een stad waarbij het prettig wonen is en waar rust en ruimte nooit ver weg zijn. Maar de ruimte is schaars en het klimaatvraagstuk en de energietransitie (inclusief netcongestie) kennen nieuwe ruimtevragen. Groningen groeit van 230.000 naar 280.000 inwoners waarvoor we naast woningen bouwen ook werkgelegenheid creëren. De trek naar de stad vanuit de regio gaat door. Het daily urban system van de stad reikt steeds dieper in de regio. Nieuwe stedelijke knooppunten als Suikerzijde, Europapark en station Noord bieden enorme potenties. Verdichting en clustering zijn een antwoord op de ruimtevragen van nu. In nieuwe goed ontsloten stadscentra is ontwikkelpotentieel en kunnen klimaat- en mobiliteitsvraagstukken makkelijker worden opgelost. Daarmee kan Groningen groeien zonder dat daarbij de ideologie van de compacte stad wordt verkwanseld. De weilanden blijven groen. Er is veel ruimte voor water en natuur. Dan moet het denken anders. Een polycentrische stad waarbij nieuwe centra worden gedefinieerd. Nieuwe vormen van stedelijkheid worden geïntroduceerd. Een nieuwe vorm van de ongedeelde stad, rekening houdend met het bodem- en watersysteem, in een regionale context.
Paul Wuillaume (Ontwerpbureau OMGEVING) - OPINIE: Tussen verbinden en verdwalen: ‘ruimtelijke spanning’ in turbulente tijden
Mede namens Fien Batens, Filip Lagiewka, Fien Batens en Clenn Kustermans
Ruimtelijke planning zou mens, ruimte en samenleving moeten verbinden. Opgaves zoals de klimaatcrisis en de afname aan biodiversiteit vragen oplossingen in de fysieke ruimte. Ruimtelijke planning kan zowel de lijm als de scheidsrechter zijn om antwoord te bieden aan deze ruimtelijke zoektocht. Ruimtelijke planning maakt keuzes in functie van de samenleving, ten voordele van het algemeen belang. Of dat is de theorie althans. En dan nu de praktijk. Ruimtelijke planning kan enkel werken in dialoog. Wanneer er wordt geluisterd. Wanneer er begrip is voor de soms/vaak/meestal tegenstrijdige wensen van anderen. Wanneer er bereidheid is om compromissen te sluiten. Dan is ruimtelijke planning op haar sterkst. Ruimtelijke planning biedt dan kansen om oplossingen voor de grote maatschappelijke opgaven te vinden in de fysieke leefomgeving. Maar in een context van individualisering, digitalisering, financiële logica, populisme en recent zelfs neokolonialisme blijft het de vraag of het vakgebied daadwerkelijk verbindend kan werken, of onbedoeld juist polariseert. Het maken van (ruimtelijke) keuzes botst op weerstand. Het spanningsveld tussen visie en praktijk dwingt ons tot reflectie: kan ruimtelijke planning opnieuw een krachtig instrument zijn voor collectieve welvaart? Is dit een haalbaar toekomstbeeld? Of bij voorbaat een utopie? Hoe keren we het tij? En wie durft de eerste stap te zetten? In deze bijdrage reflecteren wij op de spanning tussen het streven naar ruimtelijke kwaliteit en maatschappelijke realiteit. Is ruimtelijk planning verbindend of is ruimtelijke planning verdwaald? Is ruimtelijke planning anno 2025 de samenleving uit het oog verloren of is het juist andersom? Is het ruimtelijke beeld dat de planner creëert niet juist de weerspiegeling van wat de samenleving wenst en verwacht? Wij schrijven het opiniestuk met een Vlaamse bril en laten een Nederlandse planner reflecteren. Zijn er contrasten tussen de Lage landen of worstelen wij met gelijkaardige tendensen? Is ruimtelijke planning vergleden naar ‘ruimtelijke spanning’, zonder terugweg?
Fien Batens (OMGEVING cv) - OPINIE: Tussen verbinden en verdwalen: ‘ruimtelijke spanning’ in turbulente tijden
Mede namens Paul Wuillaume, Filip Lagiewka, Fien Batens en Clenn Kustermans
Ruimtelijke planning zou mens, ruimte en samenleving moeten verbinden. Opgaves zoals de klimaatcrisis en de afname aan biodiversiteit vragen oplossingen in de fysieke ruimte. Ruimtelijke planning kan zowel de lijm als de scheidsrechter zijn om antwoord te bieden aan deze ruimtelijke zoektocht. Ruimtelijke planning maakt keuzes in functie van de samenleving, ten voordele van het algemeen belang. Of dat is de theorie althans. En dan nu de praktijk. Ruimtelijke planning kan enkel werken in dialoog. Wanneer er wordt geluisterd. Wanneer er begrip is voor de soms/vaak/meestal tegenstrijdige wensen van anderen. Wanneer er bereidheid is om compromissen te sluiten. Dan is ruimtelijke planning op haar sterkst. Ruimtelijke planning biedt dan kansen om oplossingen voor de grote maatschappelijke opgaven te vinden in de fysieke leefomgeving. Maar in een context van individualisering, digitalisering, financiële logica, populisme en recent zelfs neokolonialisme blijft het de vraag of het vakgebied daadwerkelijk verbindend kan werken, of onbedoeld juist polariseert. Het maken van (ruimtelijke) keuzes botst op weerstand. Het spanningsveld tussen visie en praktijk dwingt ons tot reflectie: kan ruimtelijke planning opnieuw een krachtig instrument zijn voor collectieve welvaart? Is dit een haalbaar toekomstbeeld? Of bij voorbaat een utopie? Hoe keren we het tij? En wie durft de eerste stap te zetten? In deze bijdrage reflecteren wij op de spanning tussen het streven naar ruimtelijke kwaliteit en maatschappelijke realiteit. Is ruimtelijk planning verbindend of is ruimtelijke planning verdwaald? Is ruimtelijke planning anno 2025 de samenleving uit het oog verloren of is het juist andersom? Is het ruimtelijke beeld dat de planner creëert niet juist de weerspiegeling van wat de samenleving wenst en verwacht? Wij schrijven het opiniestuk met een Vlaamse bril en laten een Nederlandse planner reflecteren. Zijn er contrasten tussen de Lage landen of worstelen wij met gelijkaardige tendensen? Is ruimtelijke planning vergleden naar ‘ruimtelijke spanning’, zonder terugweg?
Barend Wind (De Alliantie) - PAPER: Ruimtelijke ontwikkeling en als afweging tussen intra- en intergenerationele rechtvaardigheid: een tweegesprek– Barend Wind en Peter Pelzer
Planologie is een strijd tussen botsende belangen en waarden. Daarbij staat intragenerationele rechtvaardigheid niet zelden op gespannen voet met intergenerationele rechtvaardigheid. denk aan de hoogstedelijke, energiezuinige en autoluwe stadswijken waar geen stucadoor wil wonen, of aan de betaalbare rijtjeswoningen in buitendijks gebied, waar toekomstige klimaatrisico’s bij de toekomstige bewoners worden neergelegd. Zijn planologen zich voldoende bewust van deze spanning? Wij denken van niet en menen dat deze spanning meer aandacht behoeft. In de paper onderzoeken we waar de spanningen precies zitten en welke mogelijkheden er zijn voor synergie tussen intragenerationele en intergenerationele rechtvaardigheid. De vorm van de paper is een tweegesprek tussen een volkshuisvester met tijd voor reflectie en een academicus werkzaam aan de universiteit. Deze dialoog is bedoeld om gezamenlijk – en voor de lezer – tot meer inzicht te komen. Eerdere voorbeelden kunnen we vinden bij Vanoutrive en Boussauw (2014) en, geïnspireerd daarop, Pelzer (2014). Het gesprek begint bij de ervaring van één van de twee schrijvers bij een woningcorporatie, die zowel de taak heeft betaalbare woningen in het nu te realiseren (intragenerationele rechtvaardigheid), als wijken te bouwen die volhoudbaar zijn met het oog op de toekomst, energetisch en qua klimaatadaptatie (intergenerationele rechtvaardigheid). Waar dit tweegesprek precies eindigt kunnen we, net als de toekomst, nu nog niet voorspellen.
Felix Pot (Rijksuniversiteit Groningen) - PAPER: Bereikbare bereikbaarheidsdoelen voor het platteland
Op het platteland staat de bereikbaarheid van voorzieningen onder druk is sterk autoafhankelijk, waardoor het wringt met milieudoestellingen en niet iedereen mee kan komen. Enige ongelijkheid in bereikbaarheid tussen stad en platteland is onvermijdelijk en mogelijk zelfs wenselijk. Schaalvergroting en concentratie van voorzieningen in combinatie met automobiliteit bieden de mogelijkheid om diensten goedkoper en hoogwaardiger aan te bieden voor plattelanders. Daarnaast verschillen behoeften van bewoners in verschillende regio’s. Streven naar gelijke tevredenheid met de bereikbaarheid van activiteiten is een realistischer doel. Daarvoor is vooral “voldoende” toegang tot voorzieningen nodig. Om een evenwicht te vinden tussen de voordelen van schaalvergroting en automobiliteit, en sociale en milieugerelateerde doelen, presenteert dit paper drie noodzakelijke stappen. De eerste stap is het vaststellen van de schaal en aard van bereikbaarheidsproblemen. Het meten hoe tevreden mensen zijn over de bereikbaarheid kan hierbij een waardevolle aanvulling zijn op het berekenen van afstanden en reistijden. Een volgende stap is het bepalen hoe generiek bereikbaarheidsdoelen zouden moeten zijn. Voor welke voorzieningen willen we streven naar harde normen die overal gelden, en voor welke is maatwerk op basis van regionale behoeften meer geschikt? Tot slot worden doelen idealiter integraal geformuleerd en niet enkel op basis van, bijvoorbeeld, afstand. “Voldoende” bereikbaarheid kan tot stand komen door een combinatie van fysieke nabijheid, mobiliteit en digitalisering, afhangend van locatie-specifieke behoeften en mogelijkheden. Dit zorgt voor evenwichtig bereikbaarheidsbeleid dat aansluit bij de behoeften van mensen en zowel te ingrijpende maatregelen als te kleine aanpassingen voorkomt.
Peter ter Hark (Fontys Hogeschool Vastgoedkunde)
Egbert Stolk (Saxion) - PAPER: Oostwaarts! Naar een gebiedseigen benadering voor de toekomst van Oost-Nederland
De nieuwe Nota Ruimte, de scenario’s van het PBL, studies van het CRA, en Nederland in 2120 van de WUR spreken zich allemaal uit over de toekomst van ‘heel Nederland’. Wat deze studies gemeenschappelijk hebben is dat een beweging richting het oosten onvermijdelijk lijkt – ze verschillen in de mate waarin deze beweging gaat doorzetten, en wanneer. Als professionals en inwoners van Oost-Nederland roepen deze visies bij ons de vraag op hoe deze zich verhouden tot de sterke streken, steden en dorpen die Oost-Nederland rijk is. De afgelopen jaren hebben de auteurs aan diverse projecten gewerkt in het oosten van Nederland en in het grensgebied met Duitsland, deels vanuit hogeschool Saxion, en deels vanuit de Gemeente Bronckhorst. Hieruit is een gebiedseigen benadering voor de toekomst van Oost-Nederland aan het ontstaan – die we aanduiden met Oostwaarts! Hierbij vormen diverse regionale plannen, waaronder de inzendingen voor de Eo Wijers prijsvraag voor de Achterhoek, een belangrijke inspiratiebron. Oostwaarts staat voor de beweging richting het oosten die zich nadrukkelijk wortelt in de gebiedseigen kenmerken van omgeving en haar bewoners. In dit paper schetsen we een drietal ingrediënten. Ten eerste: ‘welkom in mijn regio’, een serious game waarin de interactie tussen nieuwkomers, bestaande bewoners, en omgeving centraal staat. Ten tweede: ‘tegen de stroom in’, over het werken aan complexe transitieopgaven bij kleine gemeenten, en de rol van regionale ontwikkelmaatschappijen hierbij. En ten derde: “doe het zelf”, over de kracht van initiatieven vanuit lokale gemeenschappen en de veranderende relatie met de overheid.
Pieter Jong (WUR & TU Delft) - PAPER: Planning ter bevordering van leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied: een casus in de gemeente Ede
In dit paper onderzoeken we hoe de lokale overheid met behulp van planning meer kansen kan creëren in het landelijk gebied. We doen dit aan de hand van een literatuurstudie en een casestudie. In de literatuur over ‘uitruil van ontwikkelrechten’ en ‘trade-offs in planning’ worden mogelijkheden van flexibele planning genoemd die ook in het landelijk gebied kunnen worden toegepast. De casestudie betreft een project van een gemeente in het midden van Nederland: de gemeente Ede. Deze gemeente heeft een grondgebied van ongeveer 32.000 hectare, waaronder een groot landelijk gebied met ongeveer 1.200 agrarische functies en een groot deel van natuurgebied de Veluwe (Natura 2000-gebied). Dit project maakt functiewijzigingen mogelijk van agrarische (neven)functies naar wonen, al dan niet in combinatie met kleinschalige functies (bedrijfsmatig, maatschappelijk, recreatief). Er worden drie belangrijke doelen bereikt: de feitelijke situatie en het omgevingsplan worden weer met elkaar in overeenstemming gebracht; er wordt (latente) milieuwinst behaald; en door het toestaan van nieuwe (economische) gebruiksfuncties wordt het landelijk gebied weer toekomstperspectief geboden (vergroten leefbaarheid). Daarnaast is ruimtelijke kwaliteit een belangrijk criterium in dit project en een voorwaardelijk onderdeel van elk initiatief. De casestudy laat onder meer zien dat – om effectief te zijn – verschillende instrumenten naast elkaar moeten worden toegepast. Naast een flexibel omgevingsplan is het onder andere nodig om een communicatieproces te organiseren en de drempels voor burgers te verlagen (zowel praktisch als financieel).
Jelte Kinderman (Hanze) - OPINIE: Broedplaatsen: cultuur versus beleid Naar een duurzaam evenwicht tussen artistieke autonomie en beleidsmatige sturing
Broedplaatsen in Nederland zijn tegenwoordig niet alleen maar een verzameling van cultuur en creatieve makers maar worden ook steeds meer erkend als belangrijke spelers op het gebied van maatschappelijke uitdagingen, op zowel sociaal en economisch vlak. Broedplaatsen, oorspronkelijk bedoeld als vrijplaatsen voor artistiek experimenten en culturele innovatie, worden door gemeentebesturen steeds meer verbonden met bredere maatschappelijke doelen zoals sociale cohesie, economische revitalisering, duurzaamheid en ruimtelijke vraagstukken. Dit kan leiden tot spanningen tussen artistieke autonomie en beleidsmatige sturing. Kunstenaars ervaren soms dat hun creatieve vrijheid wordt beperkt door voorwaarden aan subsidies, zoals buurtactiviteiten of educatieve programma’s. Broedplaatsen vervullen daarbij een dubbelrol: als broedkamers voor artistieke innovatie én als aanjagers van stedelijke ontwikkeling. Deze combinatie leidt tot twee centrale dilemma’s. Ten eerste werken ze als katalysator voor gebiedsvernieuwing, maar versnellen zo onbedoeld gentrificatieprocessen waardoor creatieve pioniers later zelf verdrongen worden. Ten tweede botst de tijdelijke aard van veel broedplaatsen met de behoefte aan langdurige buurtverbindingen, wat experimenten met nieuwe modellen noodzakelijk maakt. Economisch stimuleren ze weliswaar ondernemerschap, maar de druk om aan subsidieverplichtingen te voldoen zet de artistieke autonomie onder spanning. Om deze spanningen te mitigeren, is een integrale beleidsaanpak nodig. De centrale vraag is dan ook hoe broedplaatsen zich kunnen ontwikkelen tot blijvende ankerpunten in stedelijke omgevingen, zonder hun culturele kern te verliezen. Door een evenwichtige benadering kunnen broedplaatsen hun rol als culturele vrijhavens behouden en tegelijkertijd bijdragen aan inclusieve stedelijke ontwikkeling. Nu steeds meer gemeentes een pro-actieve rol lijken te gaan spelen op het gebied van broedplaatsen beleid wordt het des te belangrijker om de positie van partijen te bepalen. Hierbij is het belangrijk om een duurzaam evenwicht tussen culturele autonomie en maatschappelijke wederkerigheid te vinden, zodat broedplaatsen zowel artistieke innovatie als sociale en economische vitaliteit kunnen bevorderen.
Melika Levelt (Hogeschool van Amsterdam) - PAPER: De ruimtelijke professional en de voedseltransitie: van een focus op korte ketens naar een focus op gebiedsprocessen
De Nederlandse landbouw en het platteland staan voor enorme uitdagingen: stikstofcrisis, verzilting, droogte, verlies aan biodiversiteit. Het verkorten van voedselketens (minder economische spelers en het verkorten van de geografische afstand tussen boer en bord) wint aan populariteit als maatregel om deze problemen aan te pakken. Zo is er het convenant “Green Deal Catering Overheidslocaties, Eten uit de korte Keten” uit 2020 en komt de korte keten terug in het voedselbeleid van verschillende overheden. Het opschalen van het aandeel eten uit de korte keten lukt in de praktijk echter slecht doordat logistiek in korte ketens relatief duur is. Het is en blijft daardoor voornamelijk een elitaire aangelegenheid. Korte-ketenlogistiek is niet efficiënt te krijgen zonder de kern aan te tasten van waar het om gaat in het beleid rond de korte keten, zoals direct contact en samenwerking tussen producent en afnemer. We vermoeden dat ruimtelijke professionals in stedelijk gebied effectiever op een andere manier dan via percentages de gewenste transitie in de landbouw en op het platteland op gang kunnen brengen. Het verbinden van de eigen facilitaire diensten en die van andere (publieke) instellingen met gebiedsprocessen in het ommeland lijkt hiervoor betere aanknopingspunten te bieden. Dit paper pleit op basis van onderzoek in drie cases van catering voor publieke instellingen voor een nieuwe rol voor stedelijke overheden en ruimtelijke professionals in agrarische gebiedsprocessen.
Alexander Lambrecht (IDEA Consult) - PAPER: Kan je met zuinig ruimtegebruik genoeg ruimte vrijmaken om een groeiende economie te huisvesten?
In 2013 heeft het Europese Parlement “No Net Land Take” (NNLT) aangenomen als doel tegen 2050 in de EU. Binnen België heeft Vlaanderen de ambitie om dit doel al in 2040 te behalen. Deze regelgeving betekent dat er geen open ruimte mag ingenomen worden zonder die elders te compenseren, om de ecologische functies van land zoals koolstofopslag en biodiversiteit te vrijwaren. Tegelijkertijd streeft Vlaanderen naar een groeiende economie, met een werkzaamheidsgraad van 82%. Tot voor kort ging economische groei gepaard ging met een toename van ruimtebeslag. Momenteel nemen bedrijventerreinen 2,8 % in van Vlaanderen, maar zijn ze goed voor 11 % van de economische activiteiten. Om economische groei te verzoenen met de bouwshift zal de bestaande ingenomen ruimte economisch intensiever moeten gebruikt worden. In het eerste deel van de paper gaan we in op de vraag of zuinig ruimtegebruik voldoende ruimte kan creëren voor een groeiende economie en hoe verschillende actoren in de praktijk kunnen worden aangespoord om efficiënter met ruimte om te gaan. Deze strategieën richten zich vooral op manieren om beleid aan te passen om ruimte efficiënter te gebruiken. In het tweede deel belichten we hoe individuele eigenaars van percelen op bedrijventerreinen hun ruimtegebruik kunnen optimaliseren en hoe plannende overheden met bestaande beleidsinstrumenten efficiënt ruimtegebruik kunnen stimuleren op bedrijventerreinen.
Peter Pelzer (TU Delft) - PAPER: Spelregels voor de ruimtelijke ordening van de 21e eeuw
Het besef dat Nederland niet zonder nationale ruimtelijke ordening kan is, ingedaald. Een nieuwe ruimtelijk visie wordt opgesteld en het kabinet heeft weer een minister Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Verstandig, want de druk op de ruimte is groot. De bevolking groeit, er is een tekort aan betaalbare woningen, en we willen ook meer ruimte voor bedrijven, meer voor recreatie, waterberging, windmolens en natuur. In deze bijdrage stellen we dat deze ontwikkeling nodig en hoopgevend is, maar niet voldoende. De ‘wederombouw’ van Nederland vraagt niet alleen om een andere ruimtelijke orde, maar ook om een andere ruimtelijke ordening – kaders en interventies in het gebruik van de ruimte ten behoeve van de noden en wensen van de samenleving. Om deze ruimtelijke ordening van de 21e eeuw vorm te geven gebruiken het begrip ‘spelregels’, dat begrepen kan worden met als ‘meta-regels’ of ‘institutionele logica’s’ (bijv. Haveman & Gualtieri, 2017) en dat intellectuele verwantschap heeft met het idee van een planningsdoctrine (Faludi & Van der Valk, 1994). In onze bijdrage werken we eerst uit waarom de Nederlandse ruimtelijke ordening behoefte heeft aan nieuwe spelregels. Vervolgens stellen we zes spelregels voor. Referenties Haveman, H. A., & Gualtieri, G. (2017). Institutional logics. Oxford research encyclopedia of business and management. Faludi, A., & van der Valk, A. J. (1994). Rule and order Dutch planning doctrine in the twentieth century (Vol. 28). Springer Science & Business Media.
Alfred Kazemier (Gemeente Groningen)
Marten Dugernier (Antea Group)
Goosse Tom (UGent) - PAPER: Citizen social science in the Low Lands - New collaborations between citizens, academics and public authorities
In the last decade, the Lowlands have experienced an onset of citizen science projects. These citizen science practices allow to sense and understand spatial challenges closer to citizen’s everyday reality through quantitative or qualitative data collection. These practices feature diverse collaborations between citizens, academics and public authorities and how they can serve each participants’ interests. The concept of citizen social science suggests a citizen involvement going beyond mere participation in scientific research but also as active agents in policy innovations through citizen science. Planning scholars identified citizen (social) science as a promising path to establish new collaborations. It remains however unclear how citizen (social) science can enable more effective collaborative settings and how it figure in local power dynamics. We investigate how citizen social science can enhance collaborations in spatial planning and influence local power dynamics. We delve into 3 Flemish and 3 Dutch citizen science projects that directly relate to local spatial planning issues and debates. This research combines an analysis of public documents, articles from newspapers and scientific publications with semi-structured interviews of key-stakeholders. We study how existing connections between citizens, academics and public authorities evolved through these projects. The analysis demonstrates how citizen (social) science allows to sense and understand multiple spatial issues from citizens’ perspective. It shows how it can significantly transform working arrangements between public authorities, civil society and academic institutions. The study also displays how some projects instrumentalise citizen science in local power dynamics and how they influence local planning debates.
Margo Bienstman (Departement Omgeving) - PAPER: Duurzaam dromen, Suburbaan wonen - Waarom de jonge klimaatbetoger toch voor een woning buiten de kern kiest.
Als twintiger in de 21e eeuw besef ik dat onze planeet grenzen heeft, dat we zorg moeten dragen voor de natuur en dat onze levenswijze impact heeft op toekomstige generaties. Toch zie ik steeds meer vrienden net buiten de stad gaan wonen. Dit wringt met mijn inzichten als planner en onderzoeker, maar ik kan hen moeilijk ongelijk geven. De beschikbare groene ruimte in Vlaamse kernen is de afgelopen decennia afgenomen. Wat rest, bevindt zich vooral in privé-tuinen, terwijl publiek groen schaarser wordt en door meer inwoners gedeeld moet worden. Dit maakt wonen in de kern minder aantrekkelijk. Voeg daar de hoge woningprijzen aan toe, en een huis met tuin in de stad wordt voor jonge kopers bijna onbetaalbaar. Hoewel het Vlaams omgevingsbeleid inzet op verdichting en het vrijwaren van open ruimte, strookt dit niet met de realiteit. Aan de stadsrand wonen is vaak goedkoper en groener, waardoor verdichting in de kernen zelfs afneemt. Dit komt niet doordat jongere generaties duurzaamheid onbelangrijk vinden, maar omdat ze hun kinderen willen laten opgroeien in een degelijke woning met toegang tot groen. En de Vlaming heeft natuurlijk een baksteen in de maag, liefst met een tuin erbij. In deze paper onderzoek ik de evolutie van groene ruimte en verdichting in stedelijke kernen en koppel deze aan inkomens en ruimtelijke spreiding. Een case study illustreert hoe beleid en praktijk niet altijd overeenkomen, zeker bij complexe kwesties als koopkracht, duurzaamheid en de menselijke behoefte aan een eigen thuis.
Kim van Dam (Hanzeschool Groningen)
Bert van der Moolen (Hanze) - PAPER: Naar een integrale (onderwijs)methode voor een toekomstrobuuste leefomgeving vanuit inter-subjectieve behoeften en intra-objectieve belangen.
Drs. Doutsen Krol, Dr. Bert van der Moolen, Dr. Ron de Vrieze Hanze University of Applied Sciences (Built Environment & EnTranCe) De ontwikkelingen waar we midden in zitten vragen iets van onze huidige manier van ontwerpen, bouwen, beheren en ervaren van ruimte. Het beperken van de gevolgen in het streven naar een gezonde leefomgeving vraagt ook veel inzet en improvisatievermogen van onze samenleving. Ruimtevragen zoals klimaatadaptatie, energietransitie, grondstofwinning, natuurherstel, landbouwtransitie en woningbouw concurreren om ruimte in zowel stedelijke als landelijke gebieden. Dit speelt op verschillende schalen, van mondiaal tot landelijk, van regionaal tot micro. Vanwege de gelijktijdigheid, de maatschappelijke prioriteit, de soms extern gestuurde prioriteit van deze ruimtevragers en de huidige inrichting is een integrale benadering nodig. Een dergelijke benadering helpt BE-studenten de complexiteit te begrijpen en biedt hen handvatten om ruimtelijke vraagstukken beter aan te pakken. Dit paper bespreekt welke integrale benadering of modelmatige representatie daarvan bijdraagt aan die afstemming en ondersteunde prioritering van ruimtevragers, zodat de BE-student inzicht krijgt in de complexiteit van ruimtevraagstukken en handelingsperspectieven krijgt om deze aan te passen passend bij het schaalniveau van het gebied. De focus ligt hierbij op gebiedspaspoort, actorenanalyse en co-creatie. Het onderliggende idee is dat het uiteindelijk gaat om het ontwikkelen van een methode die de waarden van verschillende belangen en sociale behoeften uitdrukt in rationele getallen en verhoudingen en waarmee ruimtelijke complexiteit beter wordt begrepen.
Ifigenia Psarra (Hanze) - PAPER: Van Opvang naar Wonen: Ontwikkeling van Peer-Support Gemeenschappen voor Jongeren in Kwetsbare Positie in Groningen
Deze studie richt zich op het ontwikkelen van een woonconcept voor jongeren in Groningen die te maken hebben met thuisloosheid. Het initiatief ‘Jimmy’s’, in samenwerking met het lectoraat Vastgoed van het Kenniscentrum Noorderruimte van de Hanzehogeschool, is het project ‘Jimmy’s geeft Thuis’ gestart met het doel om te verkennen hoe een passend woonconcept gerealiseerd kan worden voor jongeren in een kwetsbare (huisvesting)situatie. De aanpak van dak- en thuisloosheid in Nederland ondergaat momenteel een paradigmashift, waarbij de focus verschuift van opvang naar directe huisvesting, zoals benadrukt in het Nationaal Actieplan Dakloosheid ‘Eerst een Thuis’. Een regulier woonaanbod sluit echter vaak niet aan bij de behoeften van de verschillende doelgroepen die kampen met dak- of thuisloosheid. Om een passende woonvorm voor de doelgroep jongeren te identificeren, zijn de volgende stappen ondernomen: inventarisatie van bestaande woonconcepten; ontwikkeling van een methodologie voor het ontwerpen van een passend woonconcept; en een participatief proces met betrokken stakeholders, waaronder de gemeente Groningen, WerkPro, PPS Construct, woningcorporaties, welzijnsorganisaties en het Jongerenpanel de Derde Kamer van Jimmy’s. Uit het ontwikkelproces bleek dat het gebrek aan een ‘sense of belonging’ de belangrijkste woonbehoefte is onder deze doelgroep. Daarom is een innovatief woonconcept ontwikkeld in de vorm van een netwerk van peer-support communities, verspreid in de stad Groningen, en gebaseerd op verschillende gedeelde interesses en competenties, en in verbinding met de omringende omgeving. Dit concept combineert wonen met een talentenbroedplaats, wat bijdraagt aan bestaanszekerheid, sociale cohesie en persoonlijke ontplooiing van de jongeren.
Steven Delva (DELVA Landscape Architects) - PAPER: TBC
Samantha Scholte (Planbureau voor de Leefomgeving) - PAPER: Waarom de wijk? De betekenis van de wijkaanpak voor de warmtetransitie
Martijn van den Bosch (Woonin / bestuurslid PlanDag)
Hans Leinfelder (KU Leuven-Faculteit/Departement Architectuur) - PAPER: Door het lint gaan
Lintbebouwing is hét icoon van het Vlaams ruimtelijk beleid. Naast de verstrekkende lineaire ruimtelijke ontwikkeling die in de jaren 1970 door de gewestplannen juridisch-planologisch werd mogelijk gemaakt, resulteerde ook een vergunningenbeleid op basis van de befaamde opvulregel, de latere afwerkingsregel, de zonevreemde basisrechten en de regelgeving voor zonevreemde functiewijzigingen vandaag in 13.000 kilometer lintbebouwing. Noodzakelijke beleidstransities op het vlak van klimaatverandering, hernieuwbare energie, biodiversiteit en vergrijzing lijken zich op het eerste gezicht ver weg van de bewoners van deze lintbebouwing te situeren. De schaal van nieuwe gecontroleerde overstromingsgebieden, windturbineparken, bosuitbreidingen en woonzorgcentra is immers van een gans andere grootteorde dan deze van de huisje-tuintje-kavel. Schijn bedriegt evenwel. Woningen zijn gebouwd tot op de oever van waterafvoerende grachten, afstandsregels gelden ten aanzien van eender welke woning en beletten zo de bouw van meerdere windturbines, steenwegen met naastliggende woningen maken de aansluiting van boscomplexen onmogelijk, in onaangepaste woningen buiten woonkernen vereenzamen bejaarden. De kleine schaal en de individualiteit in de grootschaligheid van de Vlaamse lintbebouwing bieden net enorme kansen die vandaag worden on(der)benut. Bewoners gaan steeds vaker door het lint omdat ze slachtoffer zijn van terugkerende overstromingen, ze ’s nachts wakker liggen van voorbijrazende auto’s en vrachtwagens, ze hun (klein)kinderen op de fiets weten verongelukken op weg naar school, ze steeds minder vogels in hun achtertuin tellen. De bijdrage verkent hoe het koppelen van de ‘grote’ transitiedoelen met de ‘kleine’ bezorgdheden van individuele lintbewoners een momentum zou kunnen creëren om in Vlaanderen eindelijk ‘over het lint te gaan’, op z’n Hollands gezegd.
Geiske Bouma (TNO / bestuurslid PlanDag)
Filip Hendrickx (Departement Omgeving) - PAPER: Rondom plannen: de Antwerpse Ring verbind
Het Antwerpse ringproject getuigt van een voor Vlaanderen bijna ongekende daadkracht. Door de overkapping van de autosnelweg worden kilometers verharding en weginfrastructuur deel van de stad en getransformeerd tot plekken van ontmoeting en beleving. Bezorgdheden over de budgettaire impact werden gesust met terugverdieneffecten uit toekomstige tolheffingen. Het Antwerpse ringproject kon echter de geopolitieke malaise niet ontsnappen. Naast een structurele inflatie werd het project midscheeps getroffen door gigantische saneringskosten van PFAS-vervuiling. De budgettaire impact valt veel hoger uit dan verwacht. De sterren blijven echter gunstig staan: het politieke zwaartepunt van Vlaanderen blijft in Antwerpen liggen; de participatieve proces en ontwerpaanpak zorgt voor een begeesterend eindbeeld, voor de budgettaire ontsporing kan nog naar externe invloeden gewezen worden. Het project zit echter nog lang niet in de eindfase. Voorlopig is het nog onzeker waar en wanneer we zullen landen, waardoor flexibiliteit en adaptatie noodzakelijke randvoorwaarden vormen. Gestaag evolueert het infrastructuurproject tot een intergenerationeel programma. Zo zullen de Vlaamse klimaatdoelstellingen mee vertaald worden in het noordelijk alternatief rond de stad. Het project reikt ongekend ver in tijd, ruimte, prijs en ambitie. Dit leidt tot een delicate evenwichtsoefening waarbij draagvlak, budget, resultaten en tijdpad in balans dienen te blijven. Om dit tot een goed einde te brengen is verbinding tussen beleid, middenveld, experten en burgers noodzakelijk. In deze paper reflecteren we over hoe het Antwerpse ringproject hierin blijft innoveren en hoe ruimtelijk planners dit proces faciliteren.